In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een advocaat, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, nadat de inspecteur van de Belastingdienst een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013 had opgelegd. Belanghebbende stelde dat hij voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek, maar de inspecteur betwistte dit. De zaak draait om de vraag of belanghebbende in het jaar 2013 ten minste 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Belanghebbende voerde aan dat zijn werkzaamheden als lid van de Raad van Commissarissen bij woningstichting [C] meetellen voor het urencriterium, maar de inspecteur betwistte dit. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij aan het urencriterium voldeed. Het hof concludeerde dat de door belanghebbende gestelde uren niet aannemelijk waren gemaakt en dat hij niet was geslaagd in het leveren van het bewijs. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.