In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 165.295 was opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur het belastbare inkomen verlaagd tot € 91.962, maar belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil draait om de vraag of de Inspecteur de subsidie op termijn (SOT) van € 530.923, die aan de vader van belanghebbende, [F], was toegekend voor onderhoud aan onroerende zaken, correct als negatieve persoonsgebonden aftrek heeft behandeld. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de SOT ten onrechte niet in zijn geheel aan belanghebbende had toegerekend, aangezien de onroerende zaken in de nalatenschap van [F] aan belanghebbende en zijn broers en zussen waren toebedeeld. Het Hof concludeerde dat de negatieve persoonsgebonden aftrek van de SOT naar evenredigheid van de toebedeling aan de erfgenamen moest worden verdeeld.
Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 73.629 en een verlies uit aanmerkelijk belang van € 5.518. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.721. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.