Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Bestaat tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden enig goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan geldt het vermoeden dat het goed aan ieder der echtgenoten voor de helft toebehoort.
Voor rekening van de man zijn alle lasten van het huwelijk zoals de kosten der huishouding en van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Wanneer echter de vrouw vrijwillig een deel van haar inkomen of vermogen voor de bestrijding van de lasten van het huwelijk aanwendt, is de man niet verplicht dit aan de vrouw te vergoeden.
Per het einde van elk jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helft bijeen, hetgeen van hun inkomens over dat jaar onverteerd is en hetgeen uit hun inkomen over dat jaar door belegging is verkregen.
4.De omvang van het geschil
primair€ 916,- bruto per maand,
subsidiair€ 633,- bruto per maand en
meer subsidiair€ 454,- bruto per maand;
primair: de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag groot € 200.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum vanaf het te dezen te wijzen arrest tot aan de dag van algehele voldoening;
5.De motivering van de beslissing
niethebben beoogd een gemeenschap van goederen aan te gaan. De man heeft, zo stelt de vrouw, niet beargumenteerd waarom de rechtshandelingen tussen partijen in 1991 (de overdracht van de [b-straat] aan de vrouw) en in 2004 niet (mede) uitvoering van het periodiek verrekenbeding inhielden, noch enige verklaring gegeven wat dan de titel voor deze rechtshandelingen is geweest. In vele door de man mede ondertekende notariële akten staat het huwelijksgoederenregime van partijen vermeld, partijen hielden hun financiën strikt gescheiden en partijen hebben aantoonbaar tweemaal uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding (in 1991 en in 2004; beide keren met notariële tussenkomst). Ook indien sprake is geweest van een beperkte voorlezing van een notariële akte door de notaris, is de man keer op keer op zijn huwelijksgoederenregime gewezen, aldus de vrouw. Partijen hebben alle jaren van het huwelijk aantoonbaar, zowel juridisch als feitelijk, naar de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden geleefd. De vrouw betwist dat partijen de stilzwijgende afspraak hebben gemaakt dat in hun interne verhouding hun beider vermogens wel aan hen beiden zouden toekomen. Een dergelijke afspraak zou volgens haar ook nietig zijn geweest, nu dit een huwelijkse voorwaarde zou zijn die op straffe van nietigheid bij notariële akte dient te worden overeengekomen.