ECLI:NL:GHARL:2017:5151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
15/00404
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging informatiebeschikking omzetbelasting en loonheffingen; handhaving informatiebeschikking inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een IB-ondernemer van een coffeeshop, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een informatiebeschikking die aan belanghebbende was opgelegd voor de omzetbelasting en loonheffingen over de tijdvakken van 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2009, en voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (ZVW) over de jaren 2008 tot en met 2011. De inspecteur had de informatiebeschikking vernietigd voor de IB/PVV en ZVW over de jaren 2010 en 2011, maar belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep ongegrond verklaarde.

Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende personeel in dienst had voor het knippen, sorteren, wegen en verpakken van de van telers gekochte oogsten. De inspecteur kon zijn stelling dat belanghebbende niet alle omzet had verantwoord niet onderbouwen. Wat betreft de inkomstenbelasting heeft het hof de informatiebeschikking echter in stand gelaten, omdat belanghebbende geen inkoopadministratie heeft gevoerd voor de voorraad softdrugs die buiten de coffeeshop werd gehouden.

Het hof oordeelde dat de gebreken in de administratie van belanghebbende zo ernstig waren dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht had genomen. De inspecteur had geen feiten of omstandigheden aangedragen die de informatiebeschikking voor de loonheffingen en omzetbelasting konden rechtvaardigen, en deze werden dan ook vernietigd. De informatiebeschikking voor de IB/PVV en ZVW over de jaren 2008 en 2009 werd echter gehandhaafd. Het hof gaf belanghebbende een termijn van vier weken om alsnog aan de informatieplicht te voldoen, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 15/00404
uitspraakdatum: 21 juni 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2015, nummer LEE 14/1047, ECLI:NL:RBNNE:2015:2301, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking opgelegd voor de omzetbelasting en de loonheffingen over de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2009 en voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) over de jaren 2008 tot en met 2011.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking vernietigd voor zover deze ziet op de IB/PVV en ZVW over de jaren 2010 en 2011.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Tot 1 januari 2010 dreef belanghebbende een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [A] . Op 1 januari 2010 heeft belanghebbende de onderneming ingebracht in [B] B.V., waarin belanghebbende alle aandelen houdt. Vervolgens heeft [B] B.V. de onderneming ingebracht in [C] B.V., waarin [B] B.V. alle aandelen houdt.
2.2.
In 2012 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Op grond van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige informatiebeschikking genomen, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
[A] ( [X] )
  • Inkomstenbelasting/premie volksverzekering over de jaren 2008 tot en met 2011;
  • Zorgverzekeringswet (ZVW) 2008 tot en met 2011;
  • Omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2009;
  • Loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2009.
heb ik u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing. De wettelijke basis voor dit onderzoek vindt u terug in artikel 47 eerste lid letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel hiervan is om de inspecteur in staat te stellen om informatie te verkrijgen, op basis waarvan de inspecteur vervolgens de verschuldigde belasting kan vaststellen.
Daarnaast is gebleken dat u zich niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 AWR. Deze bepalingen bevatten kwaliteitseisen welke aan een administratie gesteld worden ten behoeve van de belastingheffing.
Informatieplicht artikel 47 AWR
Op 26 november 2012, 11 januari 2013, 17 april 2013, 4 september 2013 en 13 september 2013 hebben wij gesproken over de inkoopadministratie en de voorraad softdrugs (hierna: SD) die buiten de shop wordt aangehouden. Van de voorraad buiten de shop zijn, met uitzondering van uw, mondelinge en schriftelijke verklaring, geen gegevens aanwezig. Indien u een sluitende inkoopadministratie hebt bijgehouden waaruit is op te maken op welke dag, voor welk bedrag, welke soorten en welke hoeveelheden zijn ingekocht en betaald, verzoek ik u mij deze administratie te overleggen. Tot op heden heb ik van u géén en/of onvoldoende informatie ontvangen over de inkoopadministratie.
Administratieplicht artikel 52 AWR
Ik ben van mening dat uw administratie niet aan wettelijke normen voldoet. Uw administratie voldoet niet aan het eerste lid van artikel 52 AWR. Dit lid bepaalt onder meer dat u als administratieplichtige gehouden bent van de vermogenstoestand en van alles betreffende uw bedrijf naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. (…)
Inkoopadministratie
Mevrouw [X] en de heer [D] hebben verklaard dat er voorverpakt (zakjes van 1, 2 en 5 gram) wordt ingekocht. De inkoopwaarde van de SD wordt wekelijks door de boekhouder vastgesteld aan de hand van de “Specificatie inkoop “ [C] B.V. te [E] ” en vastgelegd in de financiële administratie. Op de specificatie worden de verkochte aantallen per dag vermenigvuldigd met de inkoopprijs per gram. Het bedrag wordt per week getotaliseerd. Registratie van inkoop, in geld en goederen, vindt dus plaats op het moment dat de SD de coffeeshop verlaten.
Uit onderzoek is gebleken dat zowel op de daglijsten als “Specificatie inkoop” telfouten voorkomen. Hieruit concludeer ik dat de inkoopwaarde gebaseerd is op onjuiste bedragen en dat de bedragen zoals die in de financiële administratie verantwoord worden niet overeenkomen met de werkelijkheid.
(…)
Belastingplichtige heeft zowel mondeling als schriftelijk verklaard dat er buiten de shop een voorraad (stash) wordt aangehouden. Citaat gespreksnotitie 4 september 2013 “Van de voorraad buiten de shop zijn uiteraard geen gegevens aanwezig. Dat is volgens de wet strafbaar. Denk aan de meldingsplicht van de belastingdienst aan de gemeente(n). Aangegeven is dat de bedoelde voorraad in het (hoge) kassaldo is opgenomen.”
Op grond van deze verklaring stel ik vast dat belastingplichtige een voorraad SD heeft aangehouden die uitgaat boven de voorraad die in de shop is verantwoord. Dit betekent dat belastingplichtige niet alleen de voor de inkooptransacties betaalde bedragen niet per aankoop – laat staan per soort – heeft vastgelegd, maar ook dat belastingplichtige geen volledige administratie heeft gevoerd van de ingekochte hoeveelheden en soorten.
Belastingplichtige stelt dat in verband met de meldingsplicht door de Belastingdienst in 2008 er in overleg met en na goedkeuring van de controlemedewerkers is gekozen voor het inkoopsysteem zoals thans wordt toegepast. Van deze stelling zijn geen bewijsstukken aanwezig.
Tot mei 2009 werd de voorraad SD in de financiële administratie op de voorraadrekening tot uitdrukking gebracht. Deze voorraad wordt vanaf mei 2009 op de balans verantwoord onder de liquide middelen. Op 21 november 2012 bedroeg het kassaldo volgens de financiële administratie € 32.393,60. Op mijn verzoek om het kasgeld voor te tellen, zoals verzocht in de brief van 9 november 2012, verklaarde belastingplichtige dat dit onmogelijk is omdat het kassaldo volgens de financiële administratie niet overeenkomt met het werkelijk aanwezige kasgeld. Het werkelijke saldo is steeds € 200. Dit betekent dat de voorraad SD € 32.193,60 bedraagt. Bij een inkoopprijs van gemiddeld € 3 tot € 4 per gram wordt er een voorraad van circa 8 tot 10 kilo aangehouden.
Gezien de hoogte van het bedrag (op 18-12-2011 € 224.713,46) moet de voorraad buiten de shop uit tientallen kilo’s SD hebben bestaan. Van de voorraad buiten de shop zijn, met uitzondering van de verklaringen en de hoogte van het kasgeld, geen gegevens aanwezig.
Kasadministratie
In de shop wordt geen kasboek of een (klad)kasadministratie bijgehouden. Omdat nagenoeg de gehele omzet contant wordt ontvangen en de kosten contant worden voldaan, vormt de kasadministratie een essentieel onderdeel van het bedrijf.
(…)
Administratie
De administratie van 1 januari 2008 tot en met 6 juni 2008 bestaat uit daglijsten waarop alleen de aantallen (beginvoorraad + aanvulling – eindvoorraad = verkoop) worden vermeld. Er staat één totaalbedrag onder. De klad- of tussentellingen zijn niet aanwezig. De verschillende producten worden niet nagerekend. Vanaf 1 januari 2008 tot en met week 22 van 2008 zijn er handgeschreven notities aangetroffen over de inkoop van cannabis. Deze inkopen worden geheel op de inkoopdatum op de daglijst gezet. Deze inkopen worden ook als inkopen geboekt.
(…)
Met ingang van 7 juni 2008 maakt men gebruik van de “Specificatie Inkoop Coffeeshop “ [A] ” te [E] ”. Als inkopen worden nu de verkochte aantallen x de inkoopprijs geboekt.
(…)
Gebreken (kas)administratie
(…)
- op grond van de uitspraak van Hof Amsterdam moet de volledige voorraad per 31 december / 1 januari worden bepaald. Het gaat hier niet alleen om de voorraad in de shop of verkoopruimte, maar om de totale voorraad. De belastingplichtige dient bij de voorraadopname de hoeveelheden per soort te noteren. Men heeft geen administratie gevoerd van de in de stash opgenomen hoeveelheden SD en bovendien geen aantekening gehouden van de per inkooptransactie betaalde bedragen;
(…)
De gebreken van de administratie zijn van zodanige aard dat van de administratie niet gezegd kan worden dat die een deugdelijke en betrouwbare grondslag vormt voor de bepaling van de belastingverplichtingen. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van het bedrijf zijn de vastleggingen in de administratie (objectief gezien) onvoldoende. Hieruit volgt dat de belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR. Belastingplichtige is er in het verleden op gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg heeft op grond van artikel 25 of 27e AWR. Tevens wordt niet voldaan aan artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968, juncto artikel 31 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en artikel 39 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
(…)
Informatiebeschikking
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan:
  • -uw informatieverplichting uit hoofde van artikel 47 AWR heeft voldaan;
  • -de op u rustende administratieplicht van artikel 52 AWR heeft voldaan;
Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking. Deze is gebaseerd op artikel 52a AWR.
(…)”
2.3.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank een aan haar gerichte brief van 2 september 2009 overgelegd afkomstig van de Inspecteur, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is weergegeven:
“Op 26 augustus 2009 heb ik samen met een collega een bezoek gebracht aan uw boekhouder Administratiekantoor [F] te [E] . Tijdens dit bezoek hebben wij gesproken met u, de heer [D] en de heer [G] . Dit naar aanleiding van de brief die ik van de heer [G] heb ontvangen met het verzoek het controleverslag te bespreken.
Hieronder geef ik in het kort weer hetgeen is besproken. (…)
Punt 10 Vastlegging verkopen
Alle verkopen worden aangeslagen op de kassa. De verkopen vinden plaats per pin of contant. Tevens kan er extra bij gepind worden. Daarnaast wordt er een voorraadlijst per dag bijgehouden waarop per soort staat vermeld, de beginvoorraad, aanvulling, eindvoorraad, verkoop en totaal. Dit totaal is de omzet per dag. Tevens wordt er een uitdraai gemaakt van de pin en wordt het aanwezige kasgeld geteld. Gecontroleerd wordt of de omzet volgens de kassa aansluit bij de omzet volgens de voorraadlijst en de omzet volgens de pin en het aanwezige kasgeld. Verschillen worden uitgezocht. Als blijkt dat er een verschil is in de softdrugs dan wordt dit in de omzet softdrugs verwerkt en het eventueel resterend verschil wordt verwerkt in omzet laag. Kortom de verschillen worden op deze manier inzichtelijk gemaakt. De omzet volgens de Z-afslag kan dan afwijken van de omzet in de financiële administratie.”
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort een gespreksnotitie – opgemaakt door de adviseur van belanghebbende, [G] – van een bijeenkomst op 4 september 2013, waarbij naast de adviseur aanwezig waren [H] van de Belastingdienst en namens belanghebbende [D] . Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“In verband met de invoering van de meldingsplicht door de belastingdienst is in 2008 in overleg met belastingcontroleurs [I] en [J] gekozen voor het inkoopsysteem zoals dat thans nog steeds wordt gevoerd. Namelijk, afgeleide inkoop op basis van de dagelijkse verkoop.
(…)
Van de voorraad buiten de shop zijn uiteraard geen gegevens aanwezig. Dat is volgens de Wet strafbaar. Denk aan de meldingsplicht van de belastingdienst aan de gemeente(n). Aangegeven is dat de bedoelde voorraad in het (hoge)kassaldo is opgenomen. Geen inkooplijsten en geen facturen!”
2.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank op de vraag van de Rechtbank of er wel een administratie van de stash wordt gevoerd, maar dat deze niet overgelegd kan worden, of dat er geen administratie van de stash is gevoerd, geantwoord dat het belanghebbende niet vrij staat die vraag te beantwoorden. Verder heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting ten aanzien van de administratie van de stash verklaard:
“Als ik de rechtbank goed begrepen heb, is het begaan van een strafrechtelijk vergrijp geen reden om niet te voldoen aan fiscale verplichtingen. De enige manier om te voldoen aan de fiscale verplichtingen vereist dat eiseres zichzelf incrimineert. Als dat zo is, kan het standpunt alleen maar zijn dat het voldoen aan de fiscale verplichtingen leidt tot schending van de onschuldpresumptie. Er staat geen effective remedy open tegen de informatiebeschikking. Eiseres kan zich niet verweren tegen de informatiebeschikking en tegelijkertijd strafrechtelijk buiten schot blijven. De strafrechter heeft overwogen dat in een dergelijk geval eiseres wel strafbaar is, maar dat er geen strafoplegging zal volgen. Maar het heeft wel consequenties in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). Als eiseres tegemoet komt aan het verzoek om de administratie van de stash te overleggen, houdt de onderneming op te bestaan. (…).”
2.6.
In hoger beroep heeft belanghebbende rapporten van diverse bedrijfsbezoeken overgelegd over de periode 21 mei 2008 tot en met 14 juli 2013. In het rapport van 9 april 2009 van het bedrijfsbezoek van 1 april 2009 staat onder meer:

9 Administratie softdrugs
Voor de goede orde wijzen wij belastingplichtige erop dat de administratie controleerbaar moet zijn overeenkomstig artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (zie bijlage 1) Artikel 52, lid 1 AWR spreekt van het voeren van een administratie naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandige beroep of die werkzaamheid. Om de omvang en inhoud van de administratie te bepalen moet bekend zijn wat de informatiebehoefte van de geobjectiveerde ondernemer is. De inhoud van de administratie wordt bepaald door de aard en de hoeveelheid informatie die nodig is om de bedrijfsprocessen binnen een onderneming te beheersen. Hieruit volgt dat de informatiebehoefte in beginsel op objectieve wijze dient te worden vastgesteld. De subjectieve inzichten van de ondernemer zijn niet doorslaggevend, het gaat om de geobjectiveerde ondernemer.
Als het gaat om het op iedere moment kunnen controleren of de theoretische voorraad aansluit bij de werkelijke voorraad dan zal niet alleen elke inkoop in hoeveelheden maar ook elke verkoop moeten worden geregistreerd. Dit is de behoefte van de geobjectiveerde ondernemer die personeelsleden heeft die bij de voorraad kunnen. Dit geldt ook voor de contante geldstromen binnen de onderneming waarbij het personeel betrokken is.
Een controleerbare administratie moet tenminste bevatten:
- Datum;
- Soort cannabis;
- Ingekochte hoeveelheid;
- Inkoopprijs;
- Beginvoorraad per soort in grammen en/of in zakjes;
- Bijvullingen en inkopen per soort in grammen en/of in zakjes;
- Verkopen per soort in grammen en/of zakjes per transactie;
- Eindvoorraad per soort in grammen en/of in zakjes;
- Representatief eigen gebruik per soort in grammen en/of in zakjes;
- Verleende kortingen per soort in grammen en/of in zakjes;
- Snijverlies per soort in grammen;
- Totaalkolom verkocht in hoeveelheid grammen en/of in zakjes met de totale verkoopwaarde.
Bovendien dient de voorraad softdrugs per 31 december tot uitdrukking te komen op de balans. De kosten die betrekking hebben op het bewaren of versnijden van de softdrugs mogen niet in de inkoopwaarde worden opgenomen of rechtstreeks ten laste worden gebracht van de brutowinst. Deze kosten dienen afzonderlijk te worden geboekt.
Hof Amsterdam 18 mei 2005: “meer in het bijzonder mag van een coffeeshophouder in redelijkheid worden verwacht dat hij door middel van dagstaten zowelinhoeveelhedenals ingeldbijhoudt welke bedragen terzake van deinkoopvan cannabisproducten op welkedatazijn uitgegeven en dat hij een hierop aansluitendekas- en voorraadadministratievoert”met andere woorden van iedere inkoop softdrugs moet worden vastgelegd de datum van de inkoop, de soort, de hoeveelheid, de prijs en de betaaldatum;
en
de
volledigevoorraad softdrugs per 31 december / 1 januari moet worden bepaald. Het gaat hierbij niet alleen om de voorraad in de shop / verkoopruimte maar om de
totale voorraad. Belastingplichtige dient bij de voorraadopname de hoeveelheden per soort te noteren (denk ook aan de hoeveelheid kant-en-klare joints en het eventueel aanwezige gruis / afval).
De ondernemer die om persoonlijke redenen geen volledige sluitende goederen en geldbeweging softdrugs bijhoudt terwijl in zijn onderneming veel contante ontvangsten en uitgaven plaatsvinden, gedraagt zich niet als een geobjectiveerde ondernemer. Belastingplichtige voldoet in dat geval niet aan de administratieve verplichtingen van artikel 52 AWR hetgeen tot gevolg kan hebben dat bij fiscale procedures de bewijslast bij hem / haar komt te liggen.”
De geciteerde passage is ook in rapporten van latere bedrijfsbezoeken opgenomen.
2.7.
In de coffeeshop is in de periode tussen 25 februari 2009 en 12 december 2012 gebruik gemaakt van een kassa. Deze kassa is na de aanschaf van een nieuwe kassa op zolder bewaard. De Inspecteur heeft van de oude kassa een Z2-afslag gemaakt, nummer 6. De Inspecteur heeft uit de administratie van belanghebbende afgeleid dat Z2-afslag nummer 5 op 14 april 2011 is gemaakt. Op de Z2-afslag nummer 6 is als pinontvangst € 493.719,12 vermeld. Volgens de Inspecteur komt dit bedrag overeen met de pinontvangst die in dezelfde periode in de administratie is geboekt. Op de Z2-afslag nummer 6 is als omzet cannabis € 2.626.718 vermeld, terwijl volgens de Inspecteur de in de administratie verantwoorde omzet cannabis in deze periode € 1.883.766 bedraagt. Een afdruk van de Z2-afslag behoort tot de gedingstukken.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gehandhaafd voor de omzetbelasting en de loonheffingen over de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2008 tot en met 31 juli 2009 en voor de IB/PVV en ZVW over de jaren 2008 en 2009.
3.2.
Belanghebbende erkent dat aan de administratie een formeel gebrek kleeft. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door de Inspecteur in de administratie geconstateerde omissies van dermate gering materieel belang zijn dat zij omkering van de bewijslast niet kunnen rechtvaardigen. Voorts heeft de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de wijze waarop zij haar administratie voert, akkoord was bevonden. Indien het Hof van oordeel is dat de informatiebeschikking terecht is genomen, wil belanghebbende een termijn om alsnog aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen te voldoen.
3.3.
De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de loonheffingen
4.1.
De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting van het Hof toegelicht dat hij de informatiebeschikking met betrekking tot de loonheffingen heeft genomen omdat hij vermoedt dat belanghebbende personeel in dienst heeft en betaalt om de van de telers gekochte oogsten (door de Inspecteur ook wel omschreven als “een baal”) te knippen, te sorteren, te wegen en te verpakken in zakjes of daarvan joints te draaien. De Inspecteur heeft desgevraagd toegelicht dat hij dit vermoeden baseert op algemene ervaringsregels met coffeeshops, die immers handelen met leveranciers uit het criminele circuit en die zelf de kwaliteit van de verkochte softdrugs willen bewaken en bepalen. Het is gebruikelijk dat de coffeeshop de gehele oogst moet kopen en niet slechts een deel ervan. Het zelf knippen, sorteren, wegen en verpakken van de oogst stelt de coffeeshophouder in staat om de brutowinstmarge te beïnvloeden. Hij kan bijvoorbeeld iets minder in de zakjes of joints doen of de samenstelling wijzigen. Belanghebbende ontkent gemotiveerd dat zij de zakjes en joints zelf maakt of laat maken. Belanghebbende koopt de zakjes en joints kant-en-klaar in.
4.2.
Het Hof heeft in de gedingstukken geen enkele aanwijzing gevonden dat belanghebbende de zakjes en joints zelf zou samenstellen. De Inspecteur heeft desgevraagd bevestigd dat dit juist is. Het Hof stelt vast dat tijdens de bedrijfsbezoeken geen medewerkers zijn aangetroffen die niet op de loonlijst staan en dat in de salarisadministratie geen formele gebreken zijn geconstateerd, ook niet tijdens het boekenonderzoek. Belanghebbende heeft tijdens de bedrijfsbezoeken steeds verklaard dat zij de joints kant-en-klaar inkoopt. Hierover zijn geen vragen gesteld of opmerkingen gemaakt. Belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard dat zij alles kant-en-klaar inkoopt. Deze verklaring is ook in de informatiebeschikking opgenomen, zonder dat hierbij vraagtekens of opmerkingen zijn geplaatst. Niet is gebleken dat de Inspecteur enig onderzoek heeft verricht om zijn vermoeden te toetsen of te onderbouwen. Bovendien heeft de Inspecteur geen inzicht gegeven in de mogelijke materialiteit van de vermoedelijk niet-afgedragen loonheffingen. Dit alles brengt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die kunnen meebrengen dat de informatiebeschikking wat betreft de loonheffingen terecht is genomen. Het Hof zal de informatiebeschikking in zoverre vernietigen.
Met betrekking tot de omzetbelasting
4.3.
De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting van het Hof toegelicht dat hij de informatiebeschikking met betrekking tot de omzetbelasting heeft genomen omdat hij betwijfelt of belanghebbende alle omzet heeft verantwoord. Voor sommige aan omzetbelasting onderworpen verkopen, zoals koffie, thee, snoep en frisdrank, heeft belanghebbende een negatief brutowinstpercentage behaald. Bovendien beïnvloedt de vermoedelijk hogere omzet softdrugs de toedeling pro rata negatief. Dit betekent dat belanghebbende wellicht minder of geen recht heeft op aftrek van voorbelasting, aldus de Inspecteur. Belanghebbende bestrijdt deze bevindingen.
4.4.
Het Hof heeft in de gedingstukken geen enkele aanleiding gevonden voor twijfel aan de omzetverantwoording van de overige producten (niet softdrugs). De Inspecteur heeft dit desgevraagd bevestigd. Het Hof acht de enkele mededeling van de Inspecteur ter zitting niet voldoende om het geuite vermoeden te onderbouwen. Ter zitting heeft het Hof geconstateerd dat het geschil draait om de stash met softdrugs. Hoewel de verhouding tussen de omzet van overige producten en de totale omzet (inclusief softdrugs) bepalend is voor de mate waarin belanghebbende is gerechtigd tot aftrek van voorbelasting, heeft de Inspecteur geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat dit aspect van voldoende materieel gewicht is om het nemen van een informatiebeschikking te rechtvaardigen. De Inspecteur heeft immers geen inzicht gegeven in de cijfermatige uitwerking van dit standpunt. Het Hof zal de informatiebeschikking ook in zoverre vernietigen.
Met betrekking tot de IB/PVV en ZVW
4.5.
In artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is, voor zover hier van belang, bepaald dat ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.6.
Ingevolge artikel 52, lid 1, AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.7.
In artikel 52a, lid 1, AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 52 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, onder meer het volgende bepaald:
“3.4.1. De middelen richten zich voorts tegen 's Hofs hiervoor in 3.2.2 vermelde oordelen. Voor zover het desbetreffende middel betoogt dat van een coffeeshophouder niet kan worden verlangd dat een inkoop- en voorraadadministratie wordt gevoerd van de in een stash aanwezige voorraad softdrugs, faalt het. Zonder een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren kan immers niet worden voldaan aan de in artikel 52, lid 1, van de AWR gestelde eis dat op zodanige wijze een administratie wordt gevoerd en dat de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze worden bewaard dat te allen tijde belanghebbendes rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Hieraan doet niet af, zoals het Hof terecht heeft overwogen, dat het in de branche niet gebruikelijk zou zijn een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en dat het voeren daarvan tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden.
3.4.2.
Het desbetreffende middel faalt ook voor het overige. Met zijn hiervoor in 3.2.2 weergegeven oordelen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat belanghebbendes administratie, door het ontbreken van een (afdoende) vastlegging van de hoeveelheden ingekochte softdrugs, van de daarvoor betaalde prijzen en van de voorraad softdrugs in de stash, zodanige gebreken vertoonde dat zij niet voldeed aan de in artikel 52, lid 1, van de AWR geformuleerde eisen en dat omkering en verzwaring van de bewijslast op die grond is gerechtvaardigd. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.”
4.9.
Het Hof leidt uit het hiervoor geciteerde arrest af dat van belanghebbende mag worden verwacht dat zij een voorraad- en inkoopadministratie bijhoudt die voldoet aan de minimumeisen die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Belanghebbende heeft dit niet gedaan, of weigert hiermee verband houdende gegevens of bescheiden te verstrekken. Uit hetgeen belanghebbende heeft overgelegd kan de goederenbeweging binnen de coffeeshop niet worden gevolgd. Zonder inkoopadministratie is immers niet vast te stellen welke soorten softdrugs en in welke hoeveelheden (joints, zakjes met 1, 2 of 5 gram, etc.) belanghebbende op welke dagen heeft ingekocht, zodat evenmin kan worden vastgesteld of belanghebbende alle verkopen van softdrugs in haar administratie heeft verantwoord. Door het ontbreken van een inkoopadministratie is de geldbeweging binnen de coffeeshop evenmin te volgen. Niet is vast te stellen welke bedragen belanghebbende contant op welke dagen voor de inkoop van softdrugs heeft uitgegeven. De stash buiten de coffeeshop, waarvan belanghebbende het bestaan heeft erkend, is verwerkt in het kassaldo. Belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek medegedeeld dat het geen zin heeft om het in de kassa aanwezige kasgeld te tellen, omdat dit niet overeenkomt met het administratieve kassaldo. Op geen enkel moment is dus vast te stellen wat het werkelijke saldo aan kasgeld binnen de coffeeshop is. Het Hof leidt uit het hiervoor geciteerde arrest van de Hoge Raad af dat het ontbreken van een met inachtneming van de in het arrest genoemde eisen gevoerde inkoopadministratie al voldoende is om de administratie te verwerpen. Het Hof voegt hieraan toe dat ook de kasadministratie van belanghebbende niet voldoet. Het dagelijkse samenstel van pinjournaals, turflijsten, voorraadlijsten, Z-afslagen en bonnen is geen kasadministratie. In dit samenstel zijn bijvoorbeeld contante uitgaven zoals de huur, de privé-onttrekkingen en overige uitgaven ten behoeve van de coffeeshop, met inbegrip van de contante aankopen van softdrugs, niet verwerkt. Dit samenstel geeft dus geen volledig en betrouwbaar beeld van de totale contante geldbeweging binnen de coffeeshop. De eens per week door de boekhouder opgestelde Excel-lijst kan evenmin als kasadministratie dienen. Deze wordt achteraf opgemaakt, bevat evenmin de contante aankopen van de softdrugs per dag zoals vereist in het hiervoor genoemde arrest en geeft dus geen volledig en betrouwbaar beeld van de contante geldbeweging binnen de coffeeshop. De Excel-lijst biedt hoogstens een overzicht van het administratieve kassaldo van de coffeeshop, waarin tevens de buiten de coffeeshop aangehouden stash is verwerkt. Dit is niet voldoende. In een onderneming waarin veel contant geld omgaat, zoals de coffeeshop van belanghebbende, is het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie eveneens een reden om de administratie te verwerpen.
4.10.
Het Hof komt op basis van hetgeen onder 4.9. is overwogen, tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de uit artikel 52 AWR voortvloeiende administratieplicht. De Inspecteur heeft de administratie van belanghebbende terecht verworpen. De conclusie in de informatiebeschikking dat belanghebbende niet aan haar administratieplicht heeft voldaan, is juist.
4.11.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat er primaire bescheiden (inkooplijsten en bonnen) zijn op basis waarvan een inkoopadministratie zou kunnen worden gereconstrueerd. Deze inkoopadministratie is een ruwe benadering van de inkopen softdrugs aan de hand van de verkopen softdrugs. Deze reconstructie zal niet tot op het gram of de euro nauwkeurig zijn, aldus de gemachtigde.
4.12.
Het Hof leidt uit deze verklaring af dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichting om bescheiden ter beschikking te stellen. Belanghebbende had de bedoelde bescheiden, de inkooplijsten en bonnen, aan de Inspecteur ter beschikking moeten stellen. De conclusie in de informatiebeschikking dat belanghebbende niet aan haar informatieplicht heeft voldaan, is daarom juist.
4.13.
Het Hof acht de gebreken in de administratie en het niet voldoen aan de verplichting om bescheiden ter beschikking te stellen dermate ernstig, dat daardoor de omkering en verzwaring van de bewijslast worden gerechtvaardigd.
4.14.
De voorlopige conclusie luidt dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht en op juiste gronden heeft genomen.
Gewekt vertrouwen
4.15.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij in overleg met controleurs van de Belastingdienst de wijze van administreren heeft afgestemd en dat de controleurs de voorgestelde handelwijze akkoord hebben bevonden. De controleurs hebben toegezegd dat belanghebbende de buiten de coffeeshop aangehouden stash in het administratieve kassaldo mocht verwerken. S. Brouwer heeft aan de controleurs laten zien hoe hij de voorraad boven de 500 gram in het administratieve kassaldo zou opnemen en de controleurs vonden dit een goede oplossing. Belanghebbende wijst op de verklaringen van [G] , [D] , belanghebbende en haar zoon, die zijn opgenomen in bijlage 18 bij het nadere stuk.
4.16.
Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het bewijs van haar stellingen inzake het volgens haar gewekte vertrouwen. Om te beginnen zijn de verklaringen in bijlage 18 bij het nadere stuk zes jaar na dato opgesteld, hetgeen kan afdoen aan de nauwkeurigheid en dus de betrouwbaarheid daarvan. Het Hof gaat ervan uit dat belanghebbende de tijdens de onderhavige jaren in de coffeeshop gebruikte formulieren (turf- respectievelijk verkooplijst en inkoopspecificatie, bijlage 3 en bijlage 6 bij het nadere stuk) met de controleurs heeft besproken en afgestemd. Anders dan belanghebbende stelt, valt uit het onder 2.3. geciteerde verslag noch uit enig ander gedingstuk af te leiden dat hierbij is besproken laat staan goedgekeurd dat de buiten de coffeeshop aangehouden stash niet behoefde te worden geadministreerd of dat van de inkopen ten behoeve van de stash of de coffeeshop geen inkoopadministratie behoefde te worden bijgehouden. Ook is nergens vastgelegd dat zou zijn goedgekeurd dat de buiten de coffeeshop aangehouden stash in het administratieve kassaldo mocht worden verwerkt. De Inspecteur heeft deze afspraak gemotiveerd weersproken. Het Hof acht het bestaan van een dergelijke afspraak ook niet aannemelijk, gelet op de onder 2.6. geciteerde passage in de rapporten van de bedrijfsbezoeken en de uitlatingen van de controleurs tijdens het boekenonderzoek. Tussen partijen is niet in geschil dat controleur [J] de handelwijze van belanghebbende als “frauduleus” heeft omschreven. Het is onwaarschijnlijk dat deze controleur, een van de ambtenaren die de betwiste afspraak zouden hebben gemaakt, zo radicaal van mening is veranderd over de handelwijze van belanghebbende.
4.17.
Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat aan de controleurs zou zijn gedemonstreerd hoe de buiten de coffeeshop aangehouden stash administratief zou worden verwerkt en dat de aanwezige controleurs dit een goede oplossing vonden. Het Hof acht dit niet aannemelijk en zelfs onwaarschijnlijk. Om te beginnen heeft het overleg plaatsgevonden in verband met de meldplicht van belastingambtenaren bij het constateren van een voorraad van meer dan 500 gram softdrugs. Het is onwaarschijnlijk dat belanghebbende zich bloot zou stellen aan de strafrechtelijke consequenties van het uit eigen beweging melden en dus erkennen van een voorraad van meer dan 500 gram softdrugs, of dat de controleurs zich bewust aan hun meldplicht zouden onttrekken bij het vernemen van het bestaan van een voorraad van een dergelijke omvang. Voor het overige verwijst het Hof naar hetgeen onder 4.15. is opgenomen. Dit alles maakt de beweerdelijke goedkeuring des te meer onaannemelijk of ongeloofwaardig. Het Hof verwerpt het beroep op gewekt vertrouwen.
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht en op goede gronden heeft genomen.
Termijn om alsnog aan de verplichtingen te voldoen
4.19.
Belanghebbende verzoekt het Hof tot slot om een termijn te stellen waarbinnen zij alsnog aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen kan voldoen.
4.20.
Het Hof is van oordeel dat aan de administratie van belanghebbende dusdanige ernstige gebreken kleven, dat belanghebbende niet alsnog gevolg kan geven aan de in artikel 52 AWR opgenomen administratieplicht. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat belanghebbende over primaire bescheiden beschikt (inkooplijsten en bonnen) die zij nog niet aan de Inspecteur heeft verstrekt. Anders dan de Rechtbank, zal het Hof belanghebbende een termijn geven om deze bescheiden alsnog aan de Inspecteur te verstrekken. In zoverre kan belanghebbende alsnog gevolg geven aan de in de informatiebeschikking bedoelde informatieplicht. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank daarom vernietigen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495 (bedrag 2017)) en € 990 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495 (bedrag 2017)), ofwel in totaal op € 1.980. In de bezwaarfase is niet om een proceskostenvergoeding verzocht. Gelet op de samenhang met de zaken van [B] B.V. (15/00402) en [C] B.V. (15/00403) kent het Hof aan belanghebbende een derde van de proceskostenvergoeding toe, € 660.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vernietigt de informatiebeschikking voor zover zij ziet op de loonheffingen en de omzetbelasting,
– vernietigt de informatiebeschikking voor zover zij ziet op de IB/PVV en ZVW over de jaren 2010 en 2011,
– handhaaft de informatiebeschikking voor zover zij ziet op de IB/PVV en ZVW over de jaren 2008 en 2009,
– stelt belanghebbende een termijn van vier weken met ingang van het onherroepelijk worden van deze uitspraak om alsnog met inachtneming van deze uitspraak te voldoen aan de op grond van artikel 47 AWR op haar rustende verplichtingen,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 660,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 21 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Van Knobelsdorff.
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.