In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot een veroordeelde die betrokken was bij visfraude. De veroordeelde, geboren in 1936 en woonachtig in Den Helder, had eerder een straf opgelegd gekregen door de rechtbank Zwolle-Lelystad voor het medeplegen van valsheid in geschrift. De ontnemingsvordering was ingesteld door de officier van justitie, die het hof verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 375.009, met de verplichting tot betaling aan de Staat van € 370.009. Het hof heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. P.A. Caljé.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn handelen, waarbij hij betrokken was bij het omzeilen van visquota door middel van valsheid in geschrift. De AID (Algemene Inspectiedienst) had afwijkende visstromen geconstateerd, waarbij de veroordeelde en zijn rederij betrokken waren. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de gegevens van de AID en heeft vastgesteld dat de veroordeelde per visreis een bedrag van € 150 heeft ontvangen, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 5.850 voor 39 visreizen.
Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit leidde tot een matiging van het ontnemingsbedrag met € 5.000. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 850. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.