ECLI:NL:GHARL:2017:4982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.169.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brand in woning met hennepkwekerij en de vraag naar onredelijk bezwarende bedingen in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Groningen U.A. naar aanleiding van een brand in zijn woning, die was ingericht als hennepkwekerij. De appellant had een verzekering afgesloten bij Univé en vorderde schadevergoeding voor de door de brand veroorzaakte schade. De rechtbank Noord-Nederland had de vorderingen van de appellant in eerste aanleg afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de appellant betoogde dat Univé zich niet kon beroepen op bepaalde uitsluitingsclausules in de algemene voorwaarden, omdat deze als onredelijk bezwarend zouden moeten worden aangemerkt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de verzekeringsovereenkomst en de brand onderzocht, inclusief de rol van de appellant in het afsluiten van de verzekering en de kennis van de huurder van de woning. Het hof concludeert dat de bedingen waarop Univé zich beroept niet kwalificeren als kernbedingen en dat de appellant aan de inhoud van de algemene voorwaarden is gebonden, ook al heeft hij deze niet gelezen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van aktes, waarbij de hoedanigheid van de appellant als consument en de kwalificatie van de bedingen verder onderzocht zullen worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.169.771/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/146917 / HA ZA 14-72)
arrest van 13 juni 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek,
tegen
Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Groningen U.A.,
gevestigd te Appingedam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. H. Dontje, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
7 mei 2014 en 18 februari 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 mei 2015,
- herstelexploot d.d. 8 mei 2015,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie),
- vervolgens hebben partijen een schriftelijk pleidooi gehouden en op 19 januari 2016 hun pleitnota’s overgelegd.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in het hoger beroep strekt ertoe het vonnis d.d. 18 februari 2015 van de Rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht, zittingsplaats Groningen, tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer C/18/146917 / HA ZA 14-72, te vernietigen en, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
I. de door appellant ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen;
II. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat Univé op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen partijen met het polisnummer [00000] de door [appellant] geleden schade als gevolg van de brand die [in] 2012 heeft gewoed in zijn woning aan de [a-straat] 14A te [B] aan hem dient te vergoeden en dat Univé op grond van deze verzekeringsovereenkomst dekking voor die schade dient te bieden, met veroordeling van Univé in de betaling van de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.

4.De vaststaande feiten en de bespreking van grief II

4.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6. Daartegen zijn geen grieven gericht, behoudens tegen de vaststelling in r.o. 2.3, eerste alinea, inhoudende dat [appellant] op 14 februari 2011 een aanvraagformulier voor – onder meer – de thans in geding zijnde (brand)verzekering heeft ondertekend.
4.2
[appellant] betwist in
grief IInamelijk bij gebrek aan wetenschap dat hij het aanvraagformulier voor de in het geding zijnde brandverzekering tijdens een bezoek van buitendienstadviseur [C] op 14 februari 2014 heeft ondertekend. [appellant] stelt meerdere blanco aanvraagformulieren te hebben ondertekend, maar hij veronderstelt dat hij dat reeds eerder dan op 14 februari 2011 heeft gedaan.
Met inachtneming hiervan gaat het hof uit van de volgende vaststaande feiten.
4.3
[appellant] is in januari 2011 eigenaar geworden van de woning aan de [a-straat]
14A te [B] . Het betreft een bovenwoning, die is verdeeld in twee
appartementen met een gemeenschappelijke toegang.
Eén appartement is na een verbouwing door [appellant] aan zijn dochter, mevrouw [D] ,
verhuurd en het andere (zolder) appartement aan iemand die zich middels een overgelegd legitimatiebewijs legitimeerde als de heer [E] . De aan [appellant] in eigendom toebehorende woning maakt onderdeel uit van een appartementencomplex, waarvan de benedenwoning met het adres [a-straat] 14 aan een derde in eigendom toebehoort.
4.4
[appellant] heeft op 2 februari 2011 telefonisch contact opgenomen met Univé om
bedoelde woning te verzekeren. Diezelfde dag is door Univé een voorlopige dekking
verleend en een bezoek op 14 februari 2011 gepland door buitendienstadviseur [C] .
4.5
Op enig moment voorafgaand aan het sluiten van de onderhavige verzekeringsovereenkomst is daartoe door [appellant] een aanvraagformulier ondertekend.
Boven de handtekening van [appellant] staat op het aanvraagformulier het navolgende vermeld:
"belangrijk:
lees voor ondertekening van dit aanvraagformulier de toelichting op de reikwijdte van de mededelingsplicht, bovenaan het aanvraagformulier.
(...)
Door ondertekening van dit aanvraagformulier verklaart de verzekeringsnemer dat hij een verzekering wil sluiten tegen de in de reglementen van de van verzekering omschreven dekking endat hij akkoord gaat met de toepasselijkheid van de daarbij behorende reglementen van verzekering.Deze reglementen liggen ter inzage op alle Univé kantoren en worden op verzoek voor het afsluiten van de verzekering toegezonden, maar in ieder geval bij het afgeven van de polis. Het algemeen
reglement en de speciale reglementen worden tevens beschikbaar gesteld via www.unive.nl."
4.6
Aansluitend is de woning verzekerd bij Univé met polisnummer [00000] .
In het polisblad van de verzekering is opgenomen:
Voorwaarden: Algemeen reglement ALG-5
overige reglementen zijn vermeld onder de resp. objekten.
(...)
Objekt 2: Woning met kamerverhuur
(...)
Dekking: uitgebreide gevaren incl. glasschade
Spec. regl.: ABA-2 en UGV-3.
(...)
Artikel 3.5 van ALG-5 luidt:
"De verzekeringsnemer is verplicht gewijzigde omstandigheden zo spoedig mogelijk schriftelijk mede te delen aan de verzekeraar(…)."
Artikel 17 van ALG-5 luidt:
"Van de verzekering zijn uitgesloten alle schaden, kosten of rechten op uitkering die verband houden met het niet nakomen door verzekeringsnemer of een verzekerde of een tot uitkeringsgerechtigde van een uit artikel 3 voortvloeiende verplichting en/of aanwijzing of voorschrift door of namens de verzekeraar gegeven (bijvoorbeeld het niet nemen van door de verzekeraar opgelegde preventiemaatregelen)."
Artikel 3.1 van ABA-2 luidt:
"De verzekerde is verplicht de maatschappij zo spoedig mogelijk schriftelijk bericht te zenden, indien:
- de kans op het ontstaan van schade toeneemt vergeleken met de kans op het moment van afsluiten van de verzekering, in het algemeen wanneer aanmerkelijke risicoverzwaring aanwezig blijkt te zijn, zoals wijziging in de bouwaard, dakbedekking, het uitgeoefende bedrijf leegstand, het gekraakt zijn, de aard van de belendingen of verdere omstandigheden;
- er veranderingen met betrekking tot het verzekerd object optreden die de waarde
daarvan aanmerkelijk doen verminderen."
Artikel 6 van ABA-2 luidt:
"Uitsluitingen
Naast de in het Algemeen reglement en in het Bewijs van Verzekering van toepassing verklaarde Speciaal Reglement genoemde uitsluitingen is tevens van verzekering uitgesloten:6.1. Merkelijke schuld
schade veroorzaakt door merkelijke schuld van de verzekerde;(…)"
4.7
[in] 2012 heeft er een brand gewoed in het pand van [appellant] aan de [a-straat]
14a te [B] . Hierdoor is brandschade aan het pand ontstaan. [appellant]
heeft deze schade aan Univé gemeld en aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade.
4.8
CED Forensic BV heeft in opdracht van Univé een toedrachtonderzoek gedaan en
de bevindingen daarvan in een rapport d.d. 19 mei 2012 vastgelegd. Daarin is - mede aan de
hand van een tweetal ondervragingen met [appellant] - de volgende samenvatting opgenomen:
"Tijdens de verbouwwerkzaamheden voor ingebruikname van de net aangekochte woning, meldden zich twee personen bij hem[hof: [appellant] ]
. Zij zochten woonruimte. Hij weet niet precies hoe zij bij hem terecht zijn gekomen. (...). Verzekerde bood een van hun de woonruimte aan. De woning werd bekeken. De keuken wilde men zelf inrichten en hem werd meegedeeld dat de huurder er niet vaak zou zijn. Hij was onlangs gescheiden en veel in het buitenland. Verzekerde verzocht de huurder later terug te komen voor het tekenen van het contract alsmede het overleggen van een kopie van een legitimatie. (...). Dat is gebeurd en de huur werd aangegaan. Verzekerde heeft de persoon op het legitimatiebewijs niet vergeleken met de persoon die voor hem stond.
Verzekerde werd nog wel gevraagd of dat er nog een extra elektriciteitsleiding aangebracht mocht worden naar boven. Verzekerde heeft hier toestemming voor verleend. (...). Buitenlandse werknemers hebben toen dat werk uitgevoerd en de elektriciteitsleiding om de meter heen naar boven geleid.
De zolderverdieping is geheel ingericht als hennepkwekerij zonder dat verzekerde van iets wist of zegt te weten. De huurders hebben ook al die tijd niets gemerkt. Ook uit buurtonderzoek en onderbewoner kwam geen enkele indicatie dat er iets vreemds aan de hand was. Verzekerde kwam regelmatig bij zijn dochter op bezoek maar heeft ook nooit iets gemerkt. De huur werd steeds contant ruim op tijd bij
hem aan de deur afgerekend door iemand anders dan de huurder.
Nu is er brand ontstaan door een defect in de elektrische installatie die door de huurder is aangelegd buiten medeweten van verzekerde. (...). Niemand heeft de omlegging opgemerkt. Verzekerde heeft belang bij deze verzekeringsovereenkomst.
De aard van het risico is niet afwijkend van de omschrijving op de opdracht. Er is sprake van een risicowijziging want er is namelijk een hennepkwekerij op de zolderverdieping gevestigd. Aan de clausule blusmiddelen is niet voldaan. Ik heb geen brandblusser waar kunnen nemen.
Resumé:
• brand door een technisch mankement
• woonverdieping ingericht als hennepkwekerij
• eigenaar en andere bewoners hebben nooit iets gemerkt
• de huurders van de bovenverdieping zijn ook nooit gezien."
4.9
In opdracht van Univé heeft [F] , deskundige in brandonderzoeken (hierna; [F] ) een brandtechnisch onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand en daarover op 13 juni 2012 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat de volgende conclusie:
"Gelet op de resultaten van het technisch onderzoek en de ingewonnen informatie wordt gesteld dat:
• Het ontstaansgebied van de brand is gesitueerd op de zolder, ter hoogte van de plaats waar op de vloer 12 voorschakelautomaten van assimilatie lampen werden aangetroffen, gezien vanaf de straatzijde, aan de rechterzijde in het voorste vertrek;
• De oorzaak voor het ontstaan van de brand kan zijn gelegen in het opzettelijk bijbrengen en/of achterlaten van vuur door een sleutelhouder;
• De oorzaak voor het ontstaan van de brand kan zijn gelegen in het ontstaan van een elektrotechnisch mankement in de elektrische installatie ten behoeve van de inwerking zijnde hennepkwekerij;
• Een andere oorzaak voor het ontstaan van deze branden niet is aangetroffen en wordt uitgesloten;
• Elke andere oorzaak als een theoretische mogelijkheid moet worden beschouwd.
9 Conclusie
Gelet op de resultaten van het technisch onderzoek en de daarbij ingewonnen informatie wordt gesteld dat de oorzaak voor het ontstaan van deze brand zeer waarschijnlijk is gelegen in, ofwel het bijbrengen en/of achterlaten van vuur door een sleutelhouder, dan wel het ontstaan van een elektrotechnisch mankement in de elektrische installatie. Deze installatie was uitsluitend in gebruik ten behoeve van de inwerking zijnde hennepkwekerij op de zolder. Deze elektrische installatie op
de zolder is zeer waarschijnlijk niet conform de gebruikelijke voorschriften aangesloten, waardoor op illegale wijze stroom werd onttrokken aan het energienet. Andere oorzaken voor het ontstaan van deze branden met bijbehorende verschijningsvormen in relatie tot de ingewonnen informatie niet kunnen worden beredeneerd. Als gevolg van het ontstaan van brand ontstond er een gemeengevaarlijke situatie voor personen en goederen. De brand werd door omwonenden ontdekt door het inwerkingtreden van in deze woning aanwezige rookmelders. Het niet tijdig ontdekken van rookontwikkeling kan vanwege haar toxicologische eigenschappen fatale gevolgen voor mens en dier opleveren."
4.1
Univé heeft bij brief van 10 augustus 2012 de schadeclaim van [appellant] afgewezen, onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 3.5 en 17 van het Algemeen Reglement Univé Verzekeringen ALG-5 en in de artikelen 3 en 6.2 van het Speciaal Reglement Algemene Voorwaarden Brand- en Aanverwante verzekeringen, ABA-2.

5.De beoordeling van de overige grieven en de vordering

5.1
De grieven I en VIhouden in dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de stelling van [appellant] dat de bedingen waarop Univé zicht beroept kwalificeren als kernbedingen en dat Univé zich daarop niet kan beroepen, nu deze bedingen zijn opgenomen in algemene voorwaarden en niet uitdrukkelijk zijn overeengekomen.
Grief IIstrekt (voorts) nog ten betoge dat [appellant] de tekst die op het aanvraagformulier boven zijn handtekening stond niet heeft gelezen omdat [C] hem heeft gezegd dat dat niet nodig was.
De grieven III tot en met Vzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] door ondertekening van het aanvraagformulier aan de door Univé gehanteerde voorwaarden is gebonden - zelfs indien hij de inhoud daarvan niet kende -, dat Univé [appellant] voldoende gelegenheid heeft geboden om van de inhoud van haar algemene voorwaarden kennis te nemen en dat [appellant] dientengevolge geen beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden toekomt, zodat de risicowijziging als gevolg van de exploitatie van de hennepkwekerij voor rekening van [appellant] komt.
Grief VIIhoudt in dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de betwisting van [appellant] dat de oorzaak van de brand in de hennepkwekerij is gelegen.
Grief VIIIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat Univé in redelijkheid geen beroep op het uitsluitingsbeding toekomt.
Grief IXricht zich tegen de afwijzing van [appellant] vordering. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Kernbeding?
5.2
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad moet het begrip kernbeding, mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van artikel art. 6:231 onder a BW in het licht van art. 4 lid 2 van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat ‘kernbedingen’ veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt (MvT Ⅱ, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1521). Voor de vaststelling van wat daaronder moet worden verstaan is dan ook niet bepalend of het beding in kwestie een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt, maar of het van zo wezenlijke betekenis is dat de overeenkomst zonder dit beding niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn (MvA Ⅱ, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1527). (Zie Hoge Raad 19 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2435).
Waar in de wetsgeschiedenis wordt opgemerkt dat bepalend is of een beding van zo wezenlijke betekenis is dat zonder dat beding de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn, moet zulks dan ook in de zojuist bedoelde objectieve zin worden begrepen, en kan daaraan niet worden ontleend dat de subjectieve inzichten van de partijen of één van hen van belang zouden zijn. De vraag of partijen zelf bedingen tot kernbedingen kunnen bestempelen, moet ontkennend worden beantwoord; het dwingende karakter van de regeling verzet zich tegen alle bedingen die ertoe strekken, de door de wet geboden bescherming te verijdelen (Vergelijk Hoge Raad 21 februari 2003,
ECLI:NL:HR:2003:AF1563).
5.3
In deze door de Hoge Raad berechte gevallen ging het niet, zoals in deze zaak, om een verzekeringsovereenkomst. In de parlementaire geschiedenis is de vraag hoe bij een verzekeringsovereenkomst bepaald dient te worden of sprake is van een algemene voorwaarde of een kernbeding wel aan de orde gekomen. Daarin heeft de minister, na te hebben aangegeven dat onder kernbedingen slechts kunnen worden verstaan bepalingen zonder welke de overeenkomst bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid nietig zou zijn, opgemerkt “dat niet alle polisbepalingen die tezamen de omvang van de dekking regelen” aan dit criterium voldoen, “terwijl zij wel als kernbedingen onttrokken moeten zijn aan toetsing krachtens dit wetsontwerp” (Parl. Gesch., Inv. Boek 6, p. 1571). In een andere passage is het volgende opgemerkt: “Uiteraard zijn er overeenkomsten waarbij kernbedingen ook in voormelde beperkte zin opgevat, groot in aantal zijn; men denke aan de verzekeringsovereenkomst, waarbij de omvang van de dekking vaak in uitvoerige opsommingen van gedekte en uitgesloten risico’s is neergelegd. Doch dit betekent niet dat de gehele overeenkomst uit kernbedingen bestaat; in deze zin kan niet worden gezegd dat alle bedingen van de polis in een meer of minder verwijderd verband met de omvang van de dekking zouden staan. Tot de kernbedingen behoort bijvoorbeeld niet een beding waarbij in afwijking van de wettelijke competentieregeling een rechter bevoegd wordt verklaard, (…) of een bepaalde vorm voor verklaringen wordt geëist (…), noch een beding waarbij is bepaald binnen welke termijn de verzekerde een schade moet aanmelden op straffe van verval van zijn rechten op uitkering (…)” (Parl. Gesch. Inv. Boek 6, p. 1527).
Hieruit blijkt dat bepalingen die de omvang van de verzekeringsdekking regelen – mits duidelijk en begrijpelijk geformuleerd – kernbedingen zijn.
5.4
Het hof is van oordeel dat de bedingen waarop Univé zich beroept – art. 3.5 en 17 van het Algemeen Reglement ALG-5 en art. 3.1 en 6 van het Speciaal Reglement ABA-2 – om de navolgende redenen, en anders dan partijen betogen, niet kwalificeren als kernbedingen.
Het pand aan de [a-straat] was als ‘woning met kamerverhuur’ verzekerd tegen brand. De omvang van deze verzekeringsdekking werd niet van meet af aan bepaald of beperkt door de inhoud van genoemde artikelen.
De artikelen 3.5 ALG-5 en 3.1 ABA-2 houden slechts een mededelingsplicht in. De in de artikelen 17 ALG-5 en 6 ABA-2 opgenomen uitsluitingsclausules houden geen
beperkingvan de dekking in, in die zin dat de omvang van de dekking daardoor van meet af aan wordt bepaald c.q. beperkt, maar een
vervalvan de dekking in het geval de verzekerde zijn uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet nakomt (artikel 17 ALG-5) en in het geval dat er sprake is van merkelijke schuld, brandstichting, onvoldoende onderhoud of toezicht (artikel 6 ABA-2).
Dit betekent dat de vraag of deze in de algemene voorwaarden van Univé opgenomen bedingen deel uitmaken van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, moet worden beantwoord aan de hand van art. 6:232 BW en niet – zoals in het geval van een kernbeding – aan de hand van de algemene regeling van art. 3:33, 3:35 BW (wil en vertrouwen) en 6:217 BW (aanbod en aanvaarding).
Voorwaarden overeengekomen?
5.5
[appellant] heeft betoogd dat hij op enig moment blanco aanvraagformulieren heeft ondertekend, naar hij meent reeds eerder dan op 14 februari 2011. Hij erkent dat op het door hem ondertekende aanvraagformulier boven zijn handtekening de door de rechtbank in rechtsoverweging 2.3 2e alinea van het vonnis weergegeven tekst staat vermeld, maar hij benadrukt dat hij die tekst toentertijd niet heeft gelezen, aangezien dat volgens [C] niet nodig was.
5.6
Univé heeft de door [appellant] geschetste gang van zaken als volgt gemotiveerd betwist. [appellant] heeft op 2 februari 2011 telefonisch contact opgenomen om het pand aan de [a-straat] 14A te [B] te verzekeren. Diezelfde dag is hem nog een voorlopig bewijs van dekking toegezonden. Vervolgens heeft [C] [appellant] op 14 februari 2011 in zijn woning in [A] bezocht om de aanvraag af te ronden. De op het aanvraagformulier vermelde specifieke informatie kan uiteraard alleen door de aanvrager worden verstrekt. Het aanvraagformulier is samen door [appellant] en [C] ingevuld en na invulling door [appellant] ondertekend. Er behoefde slechts één pand te worden verzekerd, dus er bestond ook helemaal geen aanleiding meerdere aanvraagformulieren te ondertekenen. Wel is in dat gesprek ook gesproken over een tweetal verzekeringen die op dat moment bij De Goudse Verzekeringen liepen. Ter zake is een verzoek tot intermediairswijziging gedaan. De daarmee verband houdende bescheiden zijn die dag eveneens door [appellant] ondertekend.
5.7
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Wat er ook zij van de exacte datum waarop de bespreking tussen [appellant] en [C] heeft plaatsgehad, zoals [appellant] zelf constateert (pleitnota, alinea 3) staat tussen partijen vast dat [appellant]
voorafgaandaan het sluiten van de onderhavige verzekeringsovereenkomst het als productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg door [appellant] overgelegde formulier heeft ondertekend en dat op dat formulier staat vermeld dat de verzekeringnemer door ondertekening daarvan akkoord gaat met de ''toepasselijkheid van de daarbij behorende reglementen van verzekering".
heeft ter gelegenheid van het schriftelijke pleidooi volgehouden dat hij een aantal blanco formulieren heeft ondertekend, maar hij heeft de stelling van Univé dat de op het aanvraagformulier voor de in het geding zijnde verzekering vermelde specifieke gegevens tijdens een bespreking van hem met [C] in overleg met hem zijn ingevuld niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft niet gegriefd tegen de vaststelling in rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis, inhoudende dat hij op 2 februari 2011 telefonisch contact met Univé heeft opgenomen om de woning aan de [a-straat] 14A te verzekeren, dat Univé op diezelfde datum voorlopige dekking heeft verleend en een bezoek op 14 februari 2011 heeft gepland door [C] . [appellant] heeft ter gelegenheid van het schriftelijke pleidooi evenmin betwist dat [C] , zoals Univé bij memorie van antwoord heeft gesteld, hem vervolgens heeft bezocht om de aanvraag af te ronden. [appellant] heeft bovendien bevestigd (pleitnota, alinea 4) dat [C] in zijn aanwezigheid op één van de formulieren gegevens heeft ingevuld voor één van de te verzekeren panden. Nu [appellant] niet heeft aangegeven welke andere panden dan de woning aan de [a-straat] in februari 2011 verzekerd dienden te worden, moet het ervoor gehouden worden dat het hier ging om het aanvraagformulier voor de verzekering van het pand aan de [a-straat]
14A.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de tekst boven zijn handtekening, aangezien hij het formulier niet heeft gelezen voordat hij het ondertekende, omdat [C] zou hebben gezegd dat dat niet nodig was.
Zelfs al zou [C] een dergelijke mededeling hebben gedaan – hetgeen Univé betwist – dan laat dat onverlet dat [appellant] door het ondertekenen van het aanvraagformulier heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde reglementen. De omstandigheid dat [appellant] het formulier stelt te hebben ondertekend zonder kennis te nemen van de inhoud daarvan doet daaraan niet af, nu uit art. 6:232 BW volgt dat [appellant] aan de inhoud van die algemene voorwaarden is gebonden, ook als hij die niet kende.
Voorwaarden vernietigbaar op grond van art. 6:233 aanhef en sub b BW?
5.8
[appellant] heeft de vernietiging van de algemene voorwaarden ingeroepen en heeft daartoe gesteld dat Univé hem niet voldoende gelegenheid heeft geboden van de inhoud van die voorwaarden kennis te nemen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij, voordat hij de verzekering voor het pand aan de [a-straat] sloot, al een drietal verzekeringen bij Univé had lopen, waaronder een woonhuisverzekering. Univé heeft gesteld dat bij iedere polis de relevante reglementen worden toegezonden en dat [appellant] uit dien hoofde bekend was met de in het geding zijnde reglementen. [appellant] heeft weliswaar betwist dat de reglementen hem ter hand zijn gesteld, maar als onweersproken staat vast dat de verschillende reglementen te raadplegen waren op de website van Univé en dat [appellant] daar in het aanvraagformulier voor de onderhavige verzekering op is gewezen. Aldus heeft Univé [appellant] voldoende gelegenheid gegeven van de reglementen kennis te nemen. [appellant] komt dan ook geen beroep op vernietiging van de voorwaarden op grond van art. 6:233 aanhef en sub b BW toe.
Beroep op voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
5.9
[appellant] heeft betoogd dat Univé in redelijkheid geen beroep op de dor haar aangehaalde bedingen toekomt. In dat verband heeft hij betwist dat de oorzaak van de brand is gelegen in de hennepkwekerij, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt en dat geen sprake is van merkelijke schuld. Weliswaar is gebleken dat hij de identiteit van de huurder niet goed heeft gecontroleerd, maar er waren geen signalen omtrent illegale activiteiten.
De omstandigheid dat de huur contant werd betaald, soms maanden vooruit en soms door een ander dan de huurder, betekent niet dat er iets niet in de haak was. Ook kan hem geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij heeft toegestaan dat er werkzaamheden aan de elektriciteitsvoorziening werden uitgevoerd en dat hij daar geen toezicht op heeft gehouden.
5.1
Voor het antwoord op de vraag of Univé een beroep op het vervalbeding toekomt, is allereerst het volgende van belang. De Hoge Raad heeft op 13 september 2013 geoordeeld dat de appelrechter gehouden is om ambtshalve na te gaan of een beding uit het oogpunt van de in de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13) gegeven criteria onredelijk bezwarend is, ook buiten de grieven om (ECLI:NL:HR:2013:691).
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] , die de woning verhuurde aan zijn dochter en een derde, bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat het hof het er vooralsnog voor houdt dat [appellant] als consument moet worden aangemerkt.
Art. 6:237h BW houdt in dat bij een overeenkomst tussen een gebruiker van algemene voorwaarden en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf [
hof: kortweg: consument], wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij, nalaten daaronder begrepen, verval stelt van haar toekomende rechten of van de bevoegdheid bepaalde verweren te voeren, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten of verweren rechtvaardigen.
De vraag dringt zich op of de in de artikelen 17 ALG-5 en 6 ABA-2 opgenomen bedingen zijn te kwalificeren als bedingen in de zin van art.6:237h BW.
Nu partijen zich nog niet hebben uitgelaten over de hoedanigheid van [appellant] en de kwalificatie van genoemde bedingen, zal het hof hen, alvorens verder te beslissen, in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten.
Daarbij merkt het hof op dat in het geval de feiten die voor genoemde hoedanigheid (consument) en kwalificatie (beding in de zin van art 6:237h BW) beslissend zijn, niet vaststaan tussen partijen, op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van die feiten.
Komt evenwel vast te staan dat [appellant] als consument heeft gehandeld en de bedingen waarop Univé zich beroept kwalificeren als bedingen van de grijze lijst, dan worden die bedingen ‘vermoed’ onredelijk bezwarend te zijn en mitsdien vernietigbaar op voet van art. 6:233 aanhef en onder a BW, behoudens tegenbewijs. In dat geval kan Univé – gezien het ‘
behoudens’in art. 6:237 h BW – alleen dan aan vernietiging ontkomen als zij aantoont dat het doen of laten van [appellant] het verval van zijn rechten rechtvaardigt. Daarbij is van groot belang wat bij gebreke van het beding uit de redelijkheid en billijkheid zou volgen.
5.11
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van aktes als bedoeld in rechtsoverweging 5.10, eerst door [appellant] en vervolgens door Univé. In afwachting van de te nemen aktes wordt iedere verder beslissing aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 juli 2017 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] ;
bepaalt dat Univé vervolgens een antwoord-akte zal kunnen nemen;
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. M.W. Zandbergen en
mr. A.G.J. van Wassenaer-van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 juni 2017.