Uitspraak
[appellant],
Univé,
1.Het geding in eerste aanleg
7 mei 2014 en 18 februari 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- herstelexploot d.d. 8 mei 2015,
- vervolgens hebben partijen een schriftelijk pleidooi gehouden en op 19 januari 2016 hun pleitnota’s overgelegd.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vaststaande feiten en de bespreking van grief II
grief IInamelijk bij gebrek aan wetenschap dat hij het aanvraagformulier voor de in het geding zijnde brandverzekering tijdens een bezoek van buitendienstadviseur [C] op 14 februari 2014 heeft ondertekend. [appellant] stelt meerdere blanco aanvraagformulieren te hebben ondertekend, maar hij veronderstelt dat hij dat reeds eerder dan op 14 februari 2011 heeft gedaan.
Met inachtneming hiervan gaat het hof uit van de volgende vaststaande feiten.
"Tijdens de verbouwwerkzaamheden voor ingebruikname van de net aangekochte woning, meldden zich twee personen bij hem[hof: [appellant] ]
. Zij zochten woonruimte. Hij weet niet precies hoe zij bij hem terecht zijn gekomen. (...). Verzekerde bood een van hun de woonruimte aan. De woning werd bekeken. De keuken wilde men zelf inrichten en hem werd meegedeeld dat de huurder er niet vaak zou zijn. Hij was onlangs gescheiden en veel in het buitenland. Verzekerde verzocht de huurder later terug te komen voor het tekenen van het contract alsmede het overleggen van een kopie van een legitimatie. (...). Dat is gebeurd en de huur werd aangegaan. Verzekerde heeft de persoon op het legitimatiebewijs niet vergeleken met de persoon die voor hem stond.
5.De beoordeling van de overige grieven en de vordering
Grief IIstrekt (voorts) nog ten betoge dat [appellant] de tekst die op het aanvraagformulier boven zijn handtekening stond niet heeft gelezen omdat [C] hem heeft gezegd dat dat niet nodig was.
De grieven III tot en met Vzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] door ondertekening van het aanvraagformulier aan de door Univé gehanteerde voorwaarden is gebonden - zelfs indien hij de inhoud daarvan niet kende -, dat Univé [appellant] voldoende gelegenheid heeft geboden om van de inhoud van haar algemene voorwaarden kennis te nemen en dat [appellant] dientengevolge geen beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden toekomt, zodat de risicowijziging als gevolg van de exploitatie van de hennepkwekerij voor rekening van [appellant] komt.
Grief VIIhoudt in dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de betwisting van [appellant] dat de oorzaak van de brand in de hennepkwekerij is gelegen.
Grief VIIIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat Univé in redelijkheid geen beroep op het uitsluitingsbeding toekomt.
Grief IXricht zich tegen de afwijzing van [appellant] vordering. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Waar in de wetsgeschiedenis wordt opgemerkt dat bepalend is of een beding van zo wezenlijke betekenis is dat zonder dat beding de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn, moet zulks dan ook in de zojuist bedoelde objectieve zin worden begrepen, en kan daaraan niet worden ontleend dat de subjectieve inzichten van de partijen of één van hen van belang zouden zijn. De vraag of partijen zelf bedingen tot kernbedingen kunnen bestempelen, moet ontkennend worden beantwoord; het dwingende karakter van de regeling verzet zich tegen alle bedingen die ertoe strekken, de door de wet geboden bescherming te verijdelen (Vergelijk Hoge Raad 21 februari 2003,
ECLI:NL:HR:2003:AF1563).
Hieruit blijkt dat bepalingen die de omvang van de verzekeringsdekking regelen – mits duidelijk en begrijpelijk geformuleerd – kernbedingen zijn.
Het pand aan de [a-straat] was als ‘woning met kamerverhuur’ verzekerd tegen brand. De omvang van deze verzekeringsdekking werd niet van meet af aan bepaald of beperkt door de inhoud van genoemde artikelen.
De artikelen 3.5 ALG-5 en 3.1 ABA-2 houden slechts een mededelingsplicht in. De in de artikelen 17 ALG-5 en 6 ABA-2 opgenomen uitsluitingsclausules houden geen
beperkingvan de dekking in, in die zin dat de omvang van de dekking daardoor van meet af aan wordt bepaald c.q. beperkt, maar een
vervalvan de dekking in het geval de verzekerde zijn uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet nakomt (artikel 17 ALG-5) en in het geval dat er sprake is van merkelijke schuld, brandstichting, onvoldoende onderhoud of toezicht (artikel 6 ABA-2).
Dit betekent dat de vraag of deze in de algemene voorwaarden van Univé opgenomen bedingen deel uitmaken van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, moet worden beantwoord aan de hand van art. 6:232 BW en niet – zoals in het geval van een kernbeding – aan de hand van de algemene regeling van art. 3:33, 3:35 BW (wil en vertrouwen) en 6:217 BW (aanbod en aanvaarding).
voorafgaandaan het sluiten van de onderhavige verzekeringsovereenkomst het als productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg door [appellant] overgelegde formulier heeft ondertekend en dat op dat formulier staat vermeld dat de verzekeringnemer door ondertekening daarvan akkoord gaat met de ''toepasselijkheid van de daarbij behorende reglementen van verzekering".
heeft ter gelegenheid van het schriftelijke pleidooi volgehouden dat hij een aantal blanco formulieren heeft ondertekend, maar hij heeft de stelling van Univé dat de op het aanvraagformulier voor de in het geding zijnde verzekering vermelde specifieke gegevens tijdens een bespreking van hem met [C] in overleg met hem zijn ingevuld niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft niet gegriefd tegen de vaststelling in rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis, inhoudende dat hij op 2 februari 2011 telefonisch contact met Univé heeft opgenomen om de woning aan de [a-straat] 14A te verzekeren, dat Univé op diezelfde datum voorlopige dekking heeft verleend en een bezoek op 14 februari 2011 heeft gepland door [C] . [appellant] heeft ter gelegenheid van het schriftelijke pleidooi evenmin betwist dat [C] , zoals Univé bij memorie van antwoord heeft gesteld, hem vervolgens heeft bezocht om de aanvraag af te ronden. [appellant] heeft bovendien bevestigd (pleitnota, alinea 4) dat [C] in zijn aanwezigheid op één van de formulieren gegevens heeft ingevuld voor één van de te verzekeren panden. Nu [appellant] niet heeft aangegeven welke andere panden dan de woning aan de [a-straat] in februari 2011 verzekerd dienden te worden, moet het ervoor gehouden worden dat het hier ging om het aanvraagformulier voor de verzekering van het pand aan de [a-straat]
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de tekst boven zijn handtekening, aangezien hij het formulier niet heeft gelezen voordat hij het ondertekende, omdat [C] zou hebben gezegd dat dat niet nodig was.
Zelfs al zou [C] een dergelijke mededeling hebben gedaan – hetgeen Univé betwist – dan laat dat onverlet dat [appellant] door het ondertekenen van het aanvraagformulier heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde reglementen. De omstandigheid dat [appellant] het formulier stelt te hebben ondertekend zonder kennis te nemen van de inhoud daarvan doet daaraan niet af, nu uit art. 6:232 BW volgt dat [appellant] aan de inhoud van die algemene voorwaarden is gebonden, ook als hij die niet kende.
heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij, voordat hij de verzekering voor het pand aan de [a-straat] sloot, al een drietal verzekeringen bij Univé had lopen, waaronder een woonhuisverzekering. Univé heeft gesteld dat bij iedere polis de relevante reglementen worden toegezonden en dat [appellant] uit dien hoofde bekend was met de in het geding zijnde reglementen. [appellant] heeft weliswaar betwist dat de reglementen hem ter hand zijn gesteld, maar als onweersproken staat vast dat de verschillende reglementen te raadplegen waren op de website van Univé en dat [appellant] daar in het aanvraagformulier voor de onderhavige verzekering op is gewezen. Aldus heeft Univé [appellant] voldoende gelegenheid gegeven van de reglementen kennis te nemen. [appellant] komt dan ook geen beroep op vernietiging van de voorwaarden op grond van art. 6:233 aanhef en sub b BW toe.
De omstandigheid dat de huur contant werd betaald, soms maanden vooruit en soms door een ander dan de huurder, betekent niet dat er iets niet in de haak was. Ook kan hem geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij heeft toegestaan dat er werkzaamheden aan de elektriciteitsvoorziening werden uitgevoerd en dat hij daar geen toezicht op heeft gehouden.
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] , die de woning verhuurde aan zijn dochter en een derde, bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat het hof het er vooralsnog voor houdt dat [appellant] als consument moet worden aangemerkt.
Art. 6:237h BW houdt in dat bij een overeenkomst tussen een gebruiker van algemene voorwaarden en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf [
hof: kortweg: consument], wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij, nalaten daaronder begrepen, verval stelt van haar toekomende rechten of van de bevoegdheid bepaalde verweren te voeren, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten of verweren rechtvaardigen.
De vraag dringt zich op of de in de artikelen 17 ALG-5 en 6 ABA-2 opgenomen bedingen zijn te kwalificeren als bedingen in de zin van art.6:237h BW.
Nu partijen zich nog niet hebben uitgelaten over de hoedanigheid van [appellant] en de kwalificatie van genoemde bedingen, zal het hof hen, alvorens verder te beslissen, in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten.
Daarbij merkt het hof op dat in het geval de feiten die voor genoemde hoedanigheid (consument) en kwalificatie (beding in de zin van art 6:237h BW) beslissend zijn, niet vaststaan tussen partijen, op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van die feiten.
Komt evenwel vast te staan dat [appellant] als consument heeft gehandeld en de bedingen waarop Univé zich beroept kwalificeren als bedingen van de grijze lijst, dan worden die bedingen ‘vermoed’ onredelijk bezwarend te zijn en mitsdien vernietigbaar op voet van art. 6:233 aanhef en onder a BW, behoudens tegenbewijs. In dat geval kan Univé – gezien het ‘
behoudens’in art. 6:237 h BW – alleen dan aan vernietiging ontkomen als zij aantoont dat het doen of laten van [appellant] het verval van zijn rechten rechtvaardigt. Daarbij is van groot belang wat bij gebreke van het beding uit de redelijkheid en billijkheid zou volgen.