Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Als bestuurder een voertuig parkeren in een parkeerschijfzone (niet op zodanig aangeduide parkeerplaats/langs blauwe streep)”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 mei 2014 om 15.25 uur op de Prins Bernhardstraat te Asten met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. Ter zitting is door de gemachtigde van de betrokkene de beroepsgrond gehandhaafd dat ten onrechte op kenteken is bekeurd. Op de door de opsporingsinstantie overgelegde foto is duidelijk zichtbaar dat zich in het voertuig in elk geval een bestuurster bevindt. Dat betekent dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De gemachtigde heeft ter zitting de betreffende foto overgelegd.
3. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
4. Bij de stukken bevindt zich een aanvullend proces-verbaal van 3 september 2014 waarin de verbalisant onder meer het volgende verklaart:
"Op 21 mei 2014, omstreeks 15:25 uur, bevond ik mij verbalisant [verbalisant] , in uniform gekleed en met parkeertoezicht belast op de voor het openbaar vrij en ander verkeer openstaande weg, Prins Bernhardstraat te Asten. Het voertuig met het kenteken [kenteken] stond op bovengenoemde locatie geparkeerd in een parkeerschrijfzone buiten de met blauwe lijnen aangegeven vakken. Dit gebied is door de gemeente Asten aangewezen als blauwe zone, middels bord E10 en blauwe lijnen, van de bijlage 1 van het RVV 1990. Ik heb gedurende ruim tien minuten geen activiteiten rondom het voertuig waargenomen. (…)"
5. In het aanvullend proces-verbaal van 9 mei 2017, dat ter zitting door de advocaat-generaal is overgelegd, verklaart de verbalisant onder meer het volgende:
"Op 3 september 2014 heb ik reeds een aanvullend proces-verbaal op verzoek van de rechtbank ingediend. De boete is inmiddels drie jaar geleden uitgeschreven en ik blijf bij bovenstaande verklaring, alleen weet ik mij nu niets te herinneren van personen in de auto en de reden waarom er geen staandehouding heeft plaatsgevonden. (…)"
6. Naast het aanvullend proces-verbaal van 9 mei 2017 is ter zitting het brondocument overgelegd. Aan het brondocument is een tweetal foto's toegevoegd. Een van die foto's komt overeen met de foto die door de gemachtigde van de betrokkene is overgelegd. Op deze foto's, die als datum en tijdstip 21 mei 2014, 15:27 uur vermelden, is te zien dat twee personen in het betreffende voertuig zitten.
7. Uit de door de verbalisant verstrekte informatie kan worden afgeleid dat hij, nadat hij de gedraging had geconstateerd, heeft waargenomen dat er twee personen in het voertuig zaten. Er heeft geen staandehouding plaatsgevonden. Over wat zich heeft voorgedaan tussen het waarnemen van de gedraging en de waarneming van de personen in het voertuig heeft de verbalisant niet gerelateerd.
8. In het beroepschrift bij de kantonrechter heeft de betrokkene opgemerkt dat zij tegenover de ijssalon had geparkeerd. Toen zij de winkel binnenliep keek zij om en stonden er twee parkeerwachters. Zij werd erop gewezen dat dit een zone was waarbij zij haar blauwe parkeerkaart had moeten gebruiken. De ene parkeerwachter was zo onvriendelijk dat zij schrok en haar verhaal niet deed, aldus de betrokkene.
9. De advocaat-generaal heeft ter zitting aangevoerd dat de verbalisant niet heeft waargenomen wie het voertuig ter plaatse heeft geparkeerd. Volgens de advocaat-generaal was de bekeuring al uitgeschreven op het moment dat er contact was tussen verbalisant en betrokkene. Instructie van de verbalisant is dat als na het uitschrijven van de bekeuring de bestuurder bij het voertuig arriveert, de bekeuring op kenteken wordt gehandhaafd en niet alsnog de (vermeende) bestuurder wordt bekeurd, omdat niet zeker is dat die persoon de gedraging heeft verricht. Artikel 5 WAHV strekt, aldus de advocaat-generaal, niet zover dat van de verbalisant gevergd kan worden dat hij onderzoekt of de persoon die zich bij het voertuig meldt ook daadwerkelijk degene is die als bestuurder het voertuig daar heeft neergezet.
10. Artikel 5 WAHV regelt aan wie de sanctie moet worden opgelegd, nadat een gedraging is geconstateerd met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven. Ten tijde van de constatering van de gedraging was de bestuurder niet in het voertuig aanwezig. Dat in dit geval de sanctie al was opgelegd voordat er contact was tussen de verbalisant en de betrokkene kan op grond van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld. Gelet op hetgeen de betrokkene -onbetwist- naar voren heeft gebracht houdt het hof het ervoor dat de verbalisant zelf het vermoeden kreeg dat de betrokkene de bestuurder was geweest van het voertuig en haar met de geconstateerde gedraging heeft geconfronteerd. In een dergelijke situatie mag van een verbalisant worden verlangd dat hij tot staandehouding overgaat teneinde -na het geven van de cautie- aan de staandegehouden persoon te vragen of deze ook daadwerkelijk de gedraging heeft verricht. Indien dit niet leidt tot de vaststelling dat de staandegehouden persoon de gedraging heeft verricht kan de sanctie worden opgelegd aan de kentekenhouder van het voertuig waarmee de gedraging is verricht.
11. Nu zich in dit geval een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan, is de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 WAHV opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing alsmede de inleidende beschikking vernietigen.
12. Met betrekking tot de verzochte vergoeding voor kosten van rechtsbijstand overweegt het hof dat het -met de advocaat-generaal en de gemachtigde- aanleiding ziet om slechts de kosten van indiening van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting van het hof door de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking te brengen nu eerst in de nadere toelichting de grond die leidt tot vernietiging van de inleidende beschikking naar voren is gebracht en niet valt in te zien dat dit niet eerder had kunnen worden gedaan. Aan het indienen van een nadere toelichting dient een halve punt te worden toegekend en aan het verschijnen ter zitting één punt. De waarde per punt bedraagt € 495,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 371,25,- (=1,5 x € 495,- x 0,5).
13. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.