ECLI:NL:GHARL:2017:4899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
WAHV 200.172.528
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • M. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake proceskostenvergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 10 april 2015 een proceskostenvergoeding had toegekend aan de betrokkene. De gemachtigde van de betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de kostenvergoeding, waarbij hij stelde dat de kantonrechter een foutief tarief had toegepast en dat er te weinig punten waren toegekend. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in zijn beslissing de wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) op een redelijke manier had toegepast en dat de argumenten van de gemachtigde niet opgingen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af. De gemachtigde had ook aangevoerd dat de kantonrechter een foutief tarief had gehanteerd, maar het hof stelde vast dat de kantonrechter de juiste procedure had gevolgd en dat de gemaakte bezwaren niet gegrond waren. Het hof benadrukte dat de kantonrechter beoordelingsruimte heeft bij het toekennen van proceskostenvergoedingen en dat deze beoordeling slechts marginaal kan worden getoetst in hoger beroep. De beslissing van de kantonrechter werd derhalve bevestigd, en het verzoek tot vergoeding van kosten werd afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.172.528
12 juni 2017
CJIB 176533498
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 10 april 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Hierbij is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft in zijn beslissing op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie overwogen dat de betrokkene een proceskostenvergoeding toekomt van € 243,50, waarbij de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) is toegepast. De kantonrechter heeft daarbij 2 punten toegekend, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. De kantonrechter heeft de waarde per punt - gelet op het tijdstip van het indienen - bepaald op € 487,-
2. De gemachtigde heeft tegen deze toegekende proceskostenvergoeding aangevoerd dat de kantonrechter het foutieve tarief heeft gehanteerd, een punt te weinig heeft toegekend en de gebruikelijke wegingsfactor van 0,5 (licht) had moeten toepassen. De gemachtigde is van mening dat de kantonrechter ook een punt had moeten toekennen voor het indienen van het beroepschrift tegen de inleidende beschikking. Ten aanzien van het foutieve tarief stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat er sprake is van de uitzondering die is genoemd in artikel V, zesde lid (het hof leest: artikel IV, vierde lid), van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014 (Stcrt. 2014, 37105), inhoudende dat wanneer de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep vernietigt, de nieuwe tarieven gelden.
3. Ten aanzien van de toegekende punten bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding, oordeelt het hof als volgt. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het (administratief) beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde beroep bij de kantonrechter ingediend. Nu slechts de beslissing van de officier van justitie is vernietigd, komt ook slechts de proceshandeling voor het indienen van het beroepschrift tegen die beslissing voor vergoeding in aanmerking. De grief van de gemachtigde faalt.
4. Met betrekking tot het verweer van de gemachtigde dat de kantonrechter een foutief tarief heeft gehanteerd, stelt het hof het volgende vast. De gemachtigde heeft op 14 maart 2014 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 27 januari 2014. De kantonrechter heeft op 10 april 2015 op het beroep beslist. Op 12 december 2014 is het Besluit proceskosten bestuursrecht in zoverre gewijzigd dat het tarief per punt van € 487,- is gewijzigd in € 490,-. Leidend hierbij is de datum van het indienen van het beroep. De uitzondering waar de gemachtigde een beroep op doet, houdt de situatie in waarin de kantonrechter zowel het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie als het administratief beroep gegrond verklaart en voor zowel de procedure bij de officier van justitie als de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekent. In dat geval hoeft de kantonrechter niet verschillende tarieven voor elke instantie te hanteren. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. Derhalve zal het hof het verweer van de gemachtigde verwerpen.
5. Ten aanzien van de gehanteerde wegingsfactor overweegt het hof als volgt. Het hof ziet geen grond voor het oordeel dat de kantonrechter een hogere wegingsfactor had moeten toepassen. Artikel 13a, eerste lid, van de WAHV brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het antwoord op de vraag welke wegingsfactor moet worden toegepast, is afhankelijk van het gewicht van de zaak. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die het gewicht van die zaak kan beoordelen. Deze beoordeling door de kantonrechter kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst. Niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter in redelijkheid niet de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft kunnen toepassen.
6. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
7. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.