ECLI:NL:GHARL:2017:4895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
200.159.864/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een restaurant met huurregelingen en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep over de verkoop van een restaurant waarbij een regeling voor de overname van de huur is getroffen. De appellant, een vennootschap onder firma (V.O.F.), heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Graaf Kukel II B.V. over de huur- en gebruiksvergoeding. De kern van het geschil draait om de vraag of er een onderhuurovereenkomst tot stand is gekomen en of de appellant recht heeft op een hogere gebruiksvergoeding dan eerder is vastgesteld. Het hof heeft in een tussenarrest van 24 januari 2017 de appellant opgedragen om zich uit te laten over de onherroepelijkheid van een eerder vonnis in een tweede procedure. De appellant heeft aangegeven dat zij de appeldagvaarding in die tweede procedure niet heeft ingediend, waardoor het vonnis van 17 februari 2015 onherroepelijk is geworden. Dit vonnis heeft gezag van gewijsde, wat betekent dat de beslissingen daarin bindend zijn voor de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat Graaf Kukel aan de appellant een gebruiksvergoeding van € 20.014,95 verschuldigd is voor het gebruik van het pand gedurende een bepaalde periode. De grieven van de appellant in het principaal appel zijn afgewezen, en het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.159.864/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 2391685 CV EXPL 13-4352)
arrest van 30 mei 2017
in de zaak van
[appellant V.O.F.] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellant V.O.F.],
advocaat: mr. M.E. Aalders, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
Graaf Kukel II B.V.,
gevestigd te Vollenhove,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Graaf Kukel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 januari 2017 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een akte van [appellant V.O.F.] ,
- een antwoordakte van Graaf Kukel.
1.2
Vervolgens heeft Graaf Kukel de aanvullende stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

In het principaal appel

2.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof aan [appellant V.O.F.] opgedragen om zich uit te laten over de vraag of het vonnis van 17 februari 2015 in de tweede procedure onherroepelijk is geworden en over de vraag waarom in de onderhavige procedure een circa € 5.000,- hoger bedrag aan huur/gebruiksvergoeding wordt gevorderd dan het bedrag dat in de berekening d.d. 28 februari 2014 (productie 9 bij de memorie van grieven) wordt genoemd.
2.2
[appellant V.O.F.] heeft aangegeven dat zij de appeldagvaarding in de tweede procedure uiteindelijk niet heeft aangebracht, omdat zij een hoger beroep in die zaak niet wenselijk achtte. Ter zake van de hoogte van haar vordering heeft [appellant V.O.F.] aangegeven dat deze - conform productie 9 bij de memorie van grieven - € 29.514,95 bedraagt. Daarbij is rekening gehouden met de ontvangen pinbetalingen ad € 7.119,-, aldus [appellant V.O.F.] .
2.3
Het hof overweegt als volgt.
Nu [appellant V.O.F.] de appeldagvaarding in de tweede procedure niet (tijdig) heeft aangebracht, is het vonnis van 17 februari 2015 onherroepelijk geworden en in kracht van gewijsde gegaan. Dit brengt mee dat de beslissingen in dat vonnis in de onderhavige procedure bindende kracht, zogenoemd gezag van gewijsde, tussen partijen hebben (artikel 236 Rv).
2.4
In genoemd vonnis heeft de kantonrechter beslist dat nu in het vonnis van de kantonrechter van 18 februari 2014, welk vonnis thans ter beoordeling voorligt, is geoordeeld dat geen huurovereenkomst tot stand is gekomen, er geen ruimte bestaat voor een hernieuwde beoordeling van de vraag of tussen partijen een huurovereenkomst is ontstaan en heeft vervolgens beslist dat Graaf Kukel in het kader van de ongedaanmaking van de door haar ontvangen prestatie een redelijke gebruiksvergoeding aan [appellant V.O.F.] dient te betalen. De kantonrechter heeft deze gebruiksvergoeding ex aequo et bono vastgesteld op € 20.014,95 (te verrekenen met een vordering van Graaf Kukel op [appellant V.O.F.] van € 25.0000,-).
2.5
Aangezien deze beslissing gezag van gewijsde heeft tussen partijen - en tussen hen derhalve vast staat dat Graaf Kukel aan [appellant V.O.F.] voor het gebruik van het pand voor de periode van 19 maanden te rekenen vanaf 19 augustus 2012 tot en met februari 2014 een gebruiksvergoeding verschuldigd is van € 20.014,95 - is er in het onderhavige hoger beroep geen ruimte meer voor toewijzing van een hoger bedrag voor hetzelfde gebruik en dezelfde periode, ook niet op een andere grondslag. Hierdoor heeft [appellant V.O.F.] bij een beoordeling van de vordering tot verklaring voor recht dat tussen partijen een (onder)huurovereenkomst heeft bestaan ook geen belang (meer)
2.6
De
grieven I tot en met VI in het principaal appeltreffen derhalve geen doel. Bij een (afzonderlijke) behandeling daarvan heeft [appellant V.O.F.] geen belang (meer).
2.7
Grief VII in het principaal appelis gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg in conventie.
2.8
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangezien de grieven I tot en met VI falen, blijft [appellant V.O.F.] ten aanzien van een substantieel onderdeel van haar vordering in eerste aanleg in het ongelijk gesteld. Er is dan ook naar het oordeel van het hof geen grond aanwezig voor een veroordeling van Graaf Kukel in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie aan de zijde van [appellant V.O.F.] .
2.9
Ook grief VII in het principaal appel faalt derhalve.

3.De slotsom

In het principaal en incidenteel appel
3.1
De grieven in het principaal appel falen. Hetzelfde geldt voor de grieven in het incidenteel appel (zie rechtsoverweging 7 van het tussenarrest d.d. 24 januari 2017). Het bestreden vonnis zal onder verbetering van gronden worden bekrachtigd. [appellant V.O.F.] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Graaf Kukel vastgesteld op € 5.114,- voor verschotten en op € 2.895,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 ½ punt in tarief III à € 1.158,-). Graaf Kukel zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant V.O.F.] vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (0,5 x 2 punten in tarief III à € 1.158,-), te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente als in het dictum omschreven. De gevorderde beslagkosten zullen als niet dan wel onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

4.De beslissingHet hof, recht doende in hoger beroep:In het principaal en incidenteel appelbekrachtigt onder verbetering van gronden het bestreden vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 18 februari 2014;veroordeelt [appellant V.O.F.] in de kosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Graaf Kukel vastgesteld op € 5.114,- voor verschotten en op 2.895,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

veroordeelt Graaf Kukel in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant V.O.F.] vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Graaf Kukel voorts in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Graaf Kukel niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
wijst af het meer of anders in het principaal en incidenteel appel gevorderde;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2017.