In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en zijn dochter, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de zaak aangespannen na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. Het hof constateert dat er sinds het inleidend verzoekschrift in 2011 veel is gebeurd, waaronder meerdere tussenbeschikkingen en hulpverleningstrajecten, maar dat er geen effectieve omgangsregeling tot stand is gekomen. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en ondanks hun bereidheid om te werken aan verbetering, zijn er geen significante vorderingen gemaakt.
Het hof heeft de bevindingen van deskundigen in overweging genomen, die hebben geconstateerd dat de vader niet bereid is om aan zijn communicatieve vaardigheden te werken, wat een beletsel vormt voor een omgangsregeling. De deskundige heeft gesuggereerd dat de vader begeleiding zou moeten zoeken om zijn vaardigheden te verbeteren, maar hij heeft aangegeven hier niet voor open te staan. Gezien de omstandigheden en de belangen van de minderjarige, heeft het hof besloten het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. Het hof hoopt dat de vader in de toekomst de noodzaak inziet om aan zichzelf te werken, zodat er mogelijk weer ruimte komt voor contact met zijn dochter.
De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, waarmee de huidige situatie van geen omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige wordt gehandhaafd.