ECLI:NL:GHARL:2017:4885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
200.171.568/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarige na langdurige procedure en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en zijn dochter, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de zaak aangespannen na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. Het hof constateert dat er sinds het inleidend verzoekschrift in 2011 veel is gebeurd, waaronder meerdere tussenbeschikkingen en hulpverleningstrajecten, maar dat er geen effectieve omgangsregeling tot stand is gekomen. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en ondanks hun bereidheid om te werken aan verbetering, zijn er geen significante vorderingen gemaakt.

Het hof heeft de bevindingen van deskundigen in overweging genomen, die hebben geconstateerd dat de vader niet bereid is om aan zijn communicatieve vaardigheden te werken, wat een beletsel vormt voor een omgangsregeling. De deskundige heeft gesuggereerd dat de vader begeleiding zou moeten zoeken om zijn vaardigheden te verbeteren, maar hij heeft aangegeven hier niet voor open te staan. Gezien de omstandigheden en de belangen van de minderjarige, heeft het hof besloten het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. Het hof hoopt dat de vader in de toekomst de noodzaak inziet om aan zichzelf te werken, zodat er mogelijk weer ruimte komt voor contact met zijn dochter.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, waarmee de huidige situatie van geen omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.568/01
(zaaknummer rechtbank C/19/89262/FA RK11-2770)
beschikking van 6 juni 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Veldman, kantoorhoudend te Roden.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 28 juli 2016 verwijst het hof naar zijn (tussen)beschikkingen van 15 oktober 2015, 7 juli 2016 en 28 juli 2016.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een deskundigenbericht van drs. E. Kloostra, psycholoog (mediator), ingekomen op 14 november 2016;
- een journaalbericht namens mr. Besling van 5 december 2016;
- een journaalbericht van mr. Veldman van 22 december 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Besling van 3 mei 2017 met productie(s).
1.3
Op 16 mei 2017 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een deels andere samenstelling van het hof dan de samenstelling die de (tussen)beschikkingen van 15 oktober 2015, 7 juli 2016 en 28 juli 2016 heeft gegeven. De onderhavige beschikking is door deze gewijzigde samenstelling gegeven.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Tussen partijen zijn in geschil de (on)mogelijkheden van het opstarten van een omgangsregeling tussen de vader en de uit de relatie van partijen [in] 2011 geboren [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) en de aard en omvang van een dergelijke regeling.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 15 oktober 2015, 7 juli 2016 en 28 juli 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.3
Het hof constateert dat er sinds het inleidend verzoekschrift van 14 oktober 2011, waarbij de vader de rechtbank heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de toen nog pas geboren [de minderjarige] , veel is gebeurd. Er zijn in de procedure in eerste aanleg en hoger beroep liefst acht (tussen)beschikkingen gewezen en er is veel hulpverlening ingezet, dan wel getracht in te zetten, teneinde een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen.
De ouders hebben in 2012 geprobeerd door middel van mediation hun communicatie te verbeteren. Nadien hebben zij -na verwijzing daartoe door de rechtbank- tweemaal deelgenomen aan het traject [C] bij [D] in [E] . Voorts zijn ouders voor hulp en ondersteuning bij het tot stand brengen en in stand houden van een voorlopige opbouwende omgangsregeling, alsmede voor hulp en ondersteuning bij het voeren van oudergesprekken ter verbetering van hun onderlinge communicatie, bij beschikking van het hof van 15 oktober 2015 verwezen naar het Centrum [F] . Aangezien voornoemd centrum op korte termijn geen passende optie bleek te zijn is [G] te [E] ingeschakeld, waarna twee begeleide ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de vader. Al deze trajecten zijn (voortijdig) beëindigd en hebben noch tot verbetering van de onderlinge communicatie, noch tot een omgangsregeling geleid. De raad voor de kinderbescherming heeft in de onderhavige zaak tweemaal een onderzoek uitgevoerd en meerdere malen de rechtbank respectievelijk het hof van advies voorzien. Alle inspanningen ten spijt is de strijd tussen de ouders niet verminderd. Het is partijen keer op keer (ondanks hun bereidheid) niet gelukt om hun onderlinge communicatie te verbeteren en tot een omgangsregeling te komen. Zowel de door de rechtbank bij de bestreden beschikking van 4 maart 2015 vastgestelde (opbouwende) omgangsregeling, als de door het hof bij beschikking van 15 oktober 2015 vastgestelde voorlopige opbouwende omgangsregeling is niet tot uitvoering gebracht.
2.4
Ook het door het hof bij de laatste (tussen)beschikking van 28 juli 2016 gelaste ouderschapsonderzoek, teneinde de ouders (en de stiefvader) alsnog als laatste redmiddel in het belang van [de minderjarige] te laten werken aan hun ouderrelatie, heeft niet geleid tot een positief resultaat.
Uit de eindrapportage van het ouderschapsonderzoek van drs. [H] , psycholoog en mediator te [E] , ter griffie van het hof binnengekomen op 14 november 2016, blijkt onder meer het volgende.
Volgens de deskundige lijkt het onderlinge vertrouwen tussen de ouders wederom op een nulpunt te liggen. Enerzijds geldt, aldus de deskundige, dat er punten zijn in het karakter van de ouders waardoor het contact negatief wordt beïnvloed. Anderzijds speelt dat sprake is van negatieve beeldvorming en het aannemen van een vecht- c.q. verdedigingshouding, terwijl er geen bereidheid is vast te stellen om hierin verandering te brengen.
De moeder heeft de neiging heel bezorgd te zijn. Hiervoor krijgt zij weliswaar passende hulpverlening, maar [de minderjarige] zal de al dan niet terechte bezorgdheid van haar moeder ten aanzien van bijvoorbeeld de omgangsregeling oppikken, wat een negatieve invloed kan hebben op een gevoelig kind zoals zij.
Voor de vader is het bijzonder lastig om zijn gevoelens onder woorden te brengen en zich te uiten. Zelf heeft hij hier geen last van, maar anderen wel (de vader geeft korte antwoorden en niet altijd is duidelijk wat er wordt bedoeld, wat zijn beweegredenen zijn geweest of wat ten grondslag heeft gelegen aan bepaald gedrag). De vader toont echter geen bereidheid om hier iets aan te doen. Hoewel het belangrijk is om juist in de eerste fase van het contact met [de minderjarige] haar vertrouwen te winnen en een ongedwongen sfeer te scheppen waar zij zich prettig bij voelt, is de vader daarover vrij laconiek. Er is nauwelijks contact geweest tussen de vader en [de minderjarige] , maar hij maakt zich er opmerkelijk genoeg geen zorgen over dat hij een band met [de minderjarige] zal kunnen opbouwen. Als [de minderjarige] eerst maar bij hem is, komt dat wel, zo lijkt de vader (te gemakkelijk) te denken.
Een belangrijke eerste stap is nu volgens de deskundige dat de vader begeleiding zoekt om zijn communicatieve vaardigheden te vergroten. Een buitenstaander, bijvoorbeeld een ervaren psycholoog, zou de vader eerst individueel kunnen ondersteunen en later een rol kunnen spelen bij het opbouwen van het contact met de moeder en de stiefvader, in het belang van [de minderjarige] . Daarbij zou kunnen worden geleerd vanuit het standpunt van [de minderjarige] te redeneren. De deskundige constateert echter dat de bereidheid om op dit punt aan zichzelf te werken momenteel niet merkbaar aanwezig is bij de vader, terwijl dit wel een voorwaarde is om hier resultaten te bereiken.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 16 mei 2017 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog steeds ernstig is verstoord. Partijen zijn het er over eens dat de communicatie tussen hen te wensen overlaat en dat het onderlinge wantrouwen aanzienlijk is. Ieder van de ouders legt de oorzaak daarvan bij de andere ouder.
De moeder betreurt dat er geen normale omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand is gekomen, maar stelt - kort gezegd - dat zolang de vader niet aan zichzelf werkt er geen omgangsregeling tot stand kan komen.
De vader geeft aan, na jarenlang getracht te hebben een omgangsregeling met [de minderjarige] te bewerkstelligen, momenteel te zijn moegestreden. Het is voor de vader bijzonder teleurstellend om na jarenlang procederen te moeten horen dat zijn communicatieve vaardigheden nu kennelijk een beletsel zijn voor omgang met zijn dochter. Hij vindt niet dat hij hulp hoeft te zoeken in verband met zijn communicatieve vaardigheden en is ook niet bereid dit te gaan doen, ook niet indien dit nodig geacht wordt om het door hem zo gewenste contact met [de minderjarige] tot stand te brengen.
2.6
Gelet op de feiten zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komen, waaronder de partnerproblematiek, de onmacht van partijen om met elkaar te communiceren, de daartoe al veelvuldig ingezette hulpverlening en de vele vergeefse pogingen om, zowel met als zonder ondersteuning vanuit het netwerk van partijen, tot een structureel contact tussen de vader en [de minderjarige] te komen, ziet het hof op dit moment geen ruimte om een omgangsregeling vast te stellen, mede nu de vader ter zitting van het hof heeft aangegeven niet bereid te zijn om door de deskundige in dit verband noodzakelijk geachte hulp voor zichzelf in te schakelen.
2.7
Gelet hierop en mede gelet op de bevindingen van de deskundige acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden dan ook in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] , zodat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling op dit moment dient te worden afgewezen.
2.8
Het hof begrijpt dat deze beslissing voor de vader teleurstellend is. Duidelijk is dat hij van [de minderjarige] houdt en dat hij graag een rol van betekenis wil spelen in haar leven. Het hof hoopt dat de vader de noodzaak gaat inzien om met het oog op een mogelijk toekomstig contact met [de minderjarige] aan zichzelf te gaan werken. Daar zou ook [de minderjarige] baat bij hebben nu het immers in het algemeen in het belang van kinderen is om met beide ouders (een veilig) contact te hebben.

3.Slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de moeder die zich richt tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 maart 2015, voor zover daarbij een omgangsregeling is vastgesteld tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2011;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] voornoemd vast te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.W. Beversluis en
mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 6 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.