ECLI:NL:GHARL:2017:4883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
21-004638-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de Wet milieubeheer door uitvoer van chloorfluorkoolwaterstoffen zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van opzettelijke overtreding van de Wet milieubeheer door zonder vergunning chloorfluorkoolwaterstoffen uit te voeren naar de Verenigde Arabische Emiraten. De tenlastelegging betrof de uitvoer van 20.348 kilogram chloorfluorkoolwaterstoffen, specifiek HCFK-22, in strijd met de Europese regelgeving. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte te laat de cautie was verleend, wat volgens hen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof erkende het vormverzuim, maar oordeelde dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht, aangezien de verdachte niet in haar belangen was geschaad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een geldboete op van € 30.000, waarvan € 15.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van de overtreding en de schadelijke effecten van ozonlaagafbrekende stoffen op het milieu.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004638-16
Uitspraak d.d.: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 10 augustus 2016 met parketnummer 08-994508-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J. Groot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 december 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 5 februari 2015, in [pleegplaats] /Nederland/binnen het grondgebied van de EG al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 17 lid 1 van de "Verordening (EG), nr. 1005/2009, betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen", door gereguleerde stoffen, te weten chloorfluorkoolwaterstoffen (chloordifluormethaan, met de chemische benaming HCFK-22), -in een hoeveelheid van 20.348 kilogram, althans een hoeveelheid- uit te voeren naar de Verenigde Arabische Emiraten;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte te laat de cautie is verleend. Verdachte heeft hierdoor nooit een reële kans gehad om haar proceshouding te bepalen en tijdig juridische bijstand in te roepen. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv op. De inspecteur is in zijn handelen met betrekking tot het inwinnen van informatie ten behoeve van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te werk gegaan. Het enige passende rechtsgevolg is daarom dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, aldus de raadsman.
Voor de beoordeling van het verweer van de raadsman moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of aan verdachte tijdig de cautie is gegeven. Naar het oordeel van het hof bestond er voorafgaand aan het verhoor van de vertegenwoordiger van verdachte, [naam] , een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Bij de verbalisant was immers bekend dat verdachte niet voorkwam in de ODS-database van de Europese Commissie en dat verdachte dus geen vergunning kon hebben voor de uitvoer van HCFK-22. Aan verdachte had daarom al bij aanvang van het verhoor de cautie moeten worden gegeven.
Met de raadsman stelt het hof vast dat door het niet tijdig geven van de cautie sprake is van een vormverzuim. De raadsman heeft aangevoerd dat het enige passende rechtsgevolg niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan echter alleen sprake zijn als de politie en/of het openbaar ministerie ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat hiervan sprake is. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft nadat hem de cautie is gegeven, ter zitting van de rechtbank, een zelfde verklaring afgelegd als die hij eerder zonder cautie heeft afgelegd. Het hof zal daarom aan het verzuim - gelet op het feit dat verdachte hierdoor niet in haar belangen is geschaad - geen rechtsgevolg verbinden, in de zin van bewijsuitsluiting of strafvermindering. Met de enkele constatering van voormeld verzuim wordt volstaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij
op of omstreeks 29 december 2014, althansin
of omstreeksde periode van 1 december 2014 tot en met 5 februari 2015, in [pleegplaats] /Nederland/binnen het grondgebied van de EG
al dan nietopzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 17 lid 1 van de "Verordening (EG), nr. 1005/2009, betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen", door gereguleerde stoffen, te weten chloorfluorkoolwaterstoffen (chloordifluormethaan, met de chemische benaming HCFK-22), -in een hoeveelheid van 20.348 kilogram,
althans een hoeveelheid- uit te voeren naar de Verenigde Arabische Emiraten;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld vanwege de strafmaat. Het OM had in eerste aanleg een onvoorwaardelijke geldboete geëist van € 125.000, de rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke boete van € 20.000 met een proeftijd van twee jaar.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd verdachte een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 50.000 waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De raadsman heeft verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel te volstaan met een voorwaardelijke geldboete. De raadsman heeft voorts gewezen op de diverse vormverzuimen die dienen te leiden tot verlaging van de straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Wet milieubeheer door zonder vergunning chloorfluorkoolwaterstoffen uit te voeren naar de Verenigde Arabische Emiraten. Het betreft een ernstig feit. Ozonlaagafbrekende stoffen zijn zeer schadelijk. HCFK’s die vrijkomen in de atmosfeer dragen bij aan de aantasting van de ozonlaag. Toename van UV-B straling als gevolg van de aantasting van de ozonlaag heeft nadelige effecten op de mens en het milieu. Het hof rekent verdachte aan dat zij deze, voor het bedrijf nieuwe stof, heeft uitgevoerd naar de Emiraten zonder zich vooraf van de daarvoor geldende regels op de hoogte te stellen.
Het hof heeft in de strafoplegging meegewogen dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie niet eerder is veroordeeld.
Het hof ziet gelet op de ernst van het feit geen aanleiding om, zoals door de raadsman verzocht, artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen. Ook zal het hof, zoals hiervoor overwogen, bij de strafoplegging geen rekening houden met het geconstateerde vormverzuim.
Op grond van artikel 29 Verordening (EG) Nr. 1005/2009 dient de op te leggen sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde geheel voorwaardelijke geldboete geen recht aan de ernst van het feit. Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete van 30.000 euro, waarvan 15.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 30.000,00 (dertigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I.D. Leene, griffier,
en op 24 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.