In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van den Berg, verzocht om deze benoeming in het belang van de kinderen, omdat hij meende dat de hulpverleners die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen niet consistent zijn en dat er behoefte is aan een onafhankelijke belangenvertegenwoordiger. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.B. Kramer, refereerde zich aan het oordeel van het hof, maar had bedenkingen bij de door de vader voorgestelde persoon als bijzondere curator, omdat deze niet onafhankelijk zou zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2017 waren beide ouders aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarigen vooropgesteld en de voorwaarden waaronder een bijzondere curator kan worden benoemd, zoals vastgelegd in artikel 1:250 BW. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een wezenlijk conflict tussen de belangen van de ouders en die van de kinderen, en dat de huidige betrokkenheid van de GI voldoende waarborgt dat de belangen van de kinderen in de procedure worden behartigd.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen, met de overweging dat de strijd tussen de ouders en de communicatieproblemen niet onder de reikwijdte van artikel 1:250 BW vallen. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen met inachtneming van de rol van de GI en de mogelijkheid om de stem van de kinderen te laten horen in de procedure.