ECLI:NL:GHARL:2017:4845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
200.214.412/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht en schuldsanering met betrekking tot ontruiming huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, inzake de ontruiming van hun huurwoning. De rechtbank had eerder de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis tijdelijk geschorst onder de voorwaarde dat de lopende huurbetalingen voldaan zouden worden. De appellanten verzochten om een voorlopige voorziening om ontruiming te voorkomen, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat niet aan de betalingsverplichtingen was voldaan. Het hof oordeelt dat de rechtbank artikel 287b Fw correct heeft toegepast door de huur vanaf de datum van het moratorium als lopende huur aan te merken. De grief van de appellanten over de onjuistheid van de voorwaarde stuit af op het appelverbod van artikel 360 Fw. Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep van [appellant] en [appellante] moet worden afgewezen, omdat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van de wet is getreden en de belangen van de verhuurder zijn gewaarborgd. Het arrest is gewezen op 18 mei 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.214.412/01
(zaaknummer rechtbank C/18/174202 / FT RK 17/271)
arrest van 18 mei 2017
inzake

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen:
[appellant]en[appellante],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
Stichting Woonstichting Groninger Huis,
statutair gevestigd te Zuidbroek, gemeente Menterwolde,
verweerster,
hierna te noemen:
de Woonstichting,
gemachtigde: [X] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Bij (tussen)vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 februari 2017 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van het op 17 januari 2017 op verzoek van de Woonstichting uitgesproken vonnis tot ontruiming van de huurwoning te [woonplaats] tijdelijk geschorst en de tussen partijen bestaande of bestaan hebbende huurovereenkomst voor die duur verlengd. Deze tijdelijke schorsing is gegeven onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst en voor de duur van ten hoogste twee maanden.
1.2
Bij (eind)vonnis van 12 april 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, het verzoek van [appellant] en [appellante] tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw - neerkomende op een verbod van de dreigende ontruiming van de huurwoning voor de duur van tenminste zes maanden - afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 20 april 2017, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voornoemd vonnis van 12 april 2017 en - gelet op de inhoud en omvang van de grief - het vonnis van 21 februari 2017 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 5 mei 2017, ingekomen op 8 mei 2017, van mr. De Jong met als bijlagen de stukken van de eerste aanleg en een aantal aanvullende stukken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. [appellant] en [appellante] zijn in persoon verschenen en werden bijgestaan door hun advocaat. Namens de Woonstichting is verschenen de heer [X] , werkzaam bij de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Groningen, aan wie daartoe door de statutair bestuurder van de Woonstichting machtiging is verleend. Een exemplaar van deze machtiging is ter zitting overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
[appellant] en [appellante] huren van de Woonstichting een woning te [woonplaats] .
3.2
Bij vonnis van 17 januari 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor zover hier van belang, de tussen [appellant] en [appellante] en de Woonstichting bestaande huurovereenkomst ontbonden en [appellant] en [appellante] veroordeeld tot ontruiming van de huurwoning te [woonplaats] binnen veertien dagen nadat dit vonnis aan hen is betekend.
3.3.
Genoemd vonnis is op 1 februari 2017 bij afzonderlijke exploten aan [appellant] en [appellante] betekend. Daarbij is aan ieder van hen onder meer het bevel gedaan tot ontruiming van de huurwoning binnen veertien dagen na heden, en is aangekondigd dat de daadwerkelijke ontruiming vanwege de Woonstichting zal plaatsvinden op 23 februari 2017.
3.4
Op 15 februari 2017 hebben [appellant] en [appellante] de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verzocht om ten aanzien van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Om de aangekondigde ontruiming van de huurwoning te voorkomen, hebben zij voorts verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw. [appellant] en [appellante] hebben de rechtbank verzocht te verbieden dat de Woonstichting, althans haar incassogemachtigde, overgaat tot ontruiming van de woning, te bepalen dat zij vanaf de datum van het vonnis zullen voldoen aan de betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst en te bepalen dat deze voorziening in ieder geval voortduurt tot zes maanden na het vonnis.
3.5
Na verwijzing van de zaak naar de zitting van 10 april 2017 voor een mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij (tussen)vonnis van 21 februari 2017 de tenuitvoerlegging van het op 17 januari 2017 uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning te [woonplaats] tijdelijk, voor de duur van ten hoogste twee maanden geschorst en de tussen partijen bestaande of bestaand hebbende huurovereenkomst voor die duur verlengd. Daarbij is onder meer bepaald dat de voorlopige voorziening slechts geldt zolang wordt voldaan aan de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst. Daartoe heeft de rechtbank, gezien de uitdrukkelijke overweging op dit punt, ook gerekend de lopende huurtermijn over de periode vanaf de datum van het vonnis tot het moment waarop de volgende huurtermijn verschuldigd is.
3.6
De rechtbank heeft bij (eind)vonnis van 12 april 2017 het verzochte moratorium neerkomende op een verbod op de ontruiming van de huurwoning voor de duur van tenminste zes maanden - alsnog afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door [appellant] en [appellante] niet is voldaan aan de bij tussenvonnis van 21 februari 2017 gestelde voorwaarde omtrent de (tijdige) huurbetalingen waardoor die tijdelijke voorziening is vervallen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het uitspreken van het verzochte moratorium niet op zijn plaats.
3.7
[appellant] en [appellante] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen.
3.8
Op grond van artikel 287b Fw kan de rechtbank, indien een schuldsaneringsverzoek is ingediend, een voorlopige voorziening geven, indien er sprake is van een bedreigende situatie. Onder een bedreigende situatie wordt in artikel 287b lid 2 Fw verstaan: gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering.
3.9
Artikel 360 Fw bepaalt dat tegen de beslissingen van de rechter, ingevolge de bepalingen van deze titel gegeven, geen hogere voorziening openstaat, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet. In de wet is geen hoger beroep van de beslissing ex artikel 287b Fw opengesteld. Uit artikel 360 Fw volgt dan dat hoger beroep is uitgesloten.
3.1
Vaste rechtspraak is echter dat ondanks dit appelverbod toch hoger beroep kan worden ingesteld - en verzoeker in het hoger beroep ontvankelijk is - indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de toepasselijke bepaling is getreden of deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel wanneer bij de behandeling zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.11
[appellant] en [appellante] stellen dat de rechtbank bij haar vonnis van 21 februari 2017 en/of het vonnis van 12 april 2017 buiten het toepassingsgebied van artikel 287b Fw is getreden door de tijdige betaling van een gedeelte van de huur over februari 2017 als voorwaarde te stellen. Volgens [appellant] en [appellante] brengt de verwijzing naar artikel 305 Fw mee dat alleen de tijdige betaling van de lopende termijnen van een huurovereenkomst als voorwaarde van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis kan worden opgelegd.
3.12
Niet in geschil is dat [appellant] en [appellante] ter voorkoming van de ontruiming van de door hen bewoonde huurwoning een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling hebben ingediend en daarbij hebben verzocht om een voorlopige voorziening te geven als bedoeld in voornoemd artikel 287b Fw. Evenmin is in geschil dat de rechtbank het verzoek ook op grond van dit artikel heeft beoordeeld. De rechtbank heeft bij vonnis van 21 februari 2017 de ontruiming tijdelijk opgeschort, doch heeft bij vonnis van 12 april 2017 de verzochte voorlopige voorziening alsnog afgewezen. De rechtbank is daarmee naar het oordeel van het hof niet buiten het toepassingsgebied van artikel 287b Fw getreden.
3.13
Voor zover [appellant] en [appellante] betogen dat de rechtbank, gelet op de verwijzing in artikel 287b lid 4 Fw naar artikel 305 Fw, de tijdige betaling van de huur over de periode vanaf 21 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 niet als voorwaarde heeft mogen stellen voor het moratorium - en [appellant] en [appellante] daarom in haar vonnis van 12 april 2017 niet mede heeft mogen afrekenen op de te late (rest)betaling van de huur over februari 2017 - betreft dit een klacht dat de rechtbank artikel 287b Fw onjuist heeft toegepast. Aan een beoordeling van deze klacht staat het appelverbod, dat immers met klachten over een onjuiste toepassing van een rechtsregel niet kan worden doorbroken, in de weg.
3.14
Daarenboven is het hof van oordeel dat, anders dan [appellant] en [appellante] menen, geen sprake is van een onjuiste toepassing van artikel 287b Fw in verbinding met artikel 305 Fw. Artikel 305 Fw beoogt recht te doen aan de (financiële) belangen van de verhuurder door te waarborgen dat tijdens de duur van de voorlopige voorziening - een verbod tot ontruiming van de huurwoning - de lopende huurtermijnen worden voldaan. [appellant] en [appellante] miskennen dat op het moment van de ingangsdatum van de voorlopige voorziening de huur die tot die datum verschuldigd is de achterstand betreft en de huur die vanaf die datum verschuldigd is als lopende termijn heeft te gelden. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank, ook bij een overeengekomen vooruitbetaling van de maandelijkse huurtermijnen, op grond van artikel 287b Fw kunnen bepalen dat niet alleen de toekomstige en nog opeisbaar te worden maandelijkse termijnen, te rekenen vanaf 1 maart 2017 dienen te worden betaald, doch ook de reeds opeisbare huur, verschuldigd over de resterende dagen van februari 2017, te weten de periode van 21 tot en met 28 februari 2017. Dat de rechtbank daarvoor volgens een nadere betalingstermijn heeft bepaald van zeven dagen acht het hof juist.
3.15
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het door [appellant] en [appellante] ingestelde hoger beroep dient te worden afgewezen.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
wijst af het door [appellant] en [appellante] ingestelde hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 februari 2017 en 12 april 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. A.R. van der Winkel, mr. D.J. Keur en mr. A.W. Jongbloed en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2017.