ECLI:NL:GHARL:2017:4776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
21-006550-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoelaatbaarheid van wijziging tenlastelegging in strafzaak tegen verdachte voor het in voorraad hebben van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De kinderrechter had een vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen, maar het hof oordeelde dat deze wijziging ontoelaatbaar was. Het hof stelde vast dat er geen sprake was van 'hetzelfde feit' zoals bedoeld in de wet, omdat de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging verschillende delictsomschrijvingen betroffen. De oorspronkelijke tenlastelegging betrof het in voorraad hebben van valse bankbiljetten, terwijl de wijziging verduistering betrof. Het hof oordeelde dat de kinderrechter de vordering tot wijziging ten onrechte had toegewezen en dat de wijziging in hoger beroep alsnog ontoelaatbaar werd verklaard. Het hof sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren. De zaak werd behandeld in het openbaar, maar de verdachte was niet aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006550-16
Uitspraak d.d.: 6 juni 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2016 met parketnummer 16-141507-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof van oordeel is dat de in eerste aanleg toegewezen vordering wijziging tenlastelegging ontoelaatbaar is en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De oorspronkelijke tenlastelegging

Verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juli 2016 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50,- euro, die verdachte en/of zijn mededaders zelf hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn/haar mededaders, toen hij/zij die bankbiljetten ontvingen, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of ontvangen heeft en/of zich verschaft heeft en/of heeft vervoerd.

Vordering wijziging tenlastelegging

Ter zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie een vordering wijziging tenlastelegging gedaan. Die vordering hield in dat aan het tenlastegelegde toegevoegd diende te worden:
Subsidiair:
hij op of omstreeks 7 juli 2016 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk 20, althans een of meer bankbiljetten van 50 euro (waarvan later uit onderzoek bleek dat ze vals of vervalst waren), althans enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoorde en wat hij anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Toelaatbaarheid wijziging tenlastelegging

De raadsman heeft ter zitting in eerste aanleg geen bezwaar gemaakt tegen de gevorderde wijziging. De kinderrechter heeft de gevorderde wijziging toegewezen.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof de wijziging ambtshalve aan de orde gesteld en de advocaat-generaal en de verdediging verzocht zich daar over uit te laten. Naar het oordeel van de advocaat-generaal is sprake van een rechtens geoorloofde wijziging. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijziging niet geoorloofd is omdat, kortgezegd, geen sprake is van het zelfde feit.
Het hof heeft beslist dat over de toelaatbaarheid van de vordering wijziging tenlastelegging bij arrest zal worden beslist.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging de aan de te leggen maatstaf is of de in de aanvankelijke tenlastelegging omschreven gedraging hetzelfde feit in de zin van artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht vormt als de in vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven gedraging.
Bij toepassing van die maatstaf dient te worden onderzocht
(i) of de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn toegesneden – mede in aanmerking genomen of de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt – van zodanige aard is, en tevens
(ii)of de in de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering opgenomen beperking, die naar artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.
In de eerste plaats dient daarbij als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de juridische aard van de feiten. Indien sprake is van verschillende delictsomschrijvingen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
In de tweede plaats dient als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
De oorspronkelijk aan verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als - kort gezegd – het in voorraad hebben van valse bankbiljetten als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht. De in de vordering tot wijzing van de tenlastelegging onder subsidiair omschreven gedraging behelst verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Er is ten aanzien van dezelfde aan verdachte verweten gedraging derhalve sprake van verschillende delictsomschrijvingen die zijn opgenomen in verschillende titels van het Wetboek van Strafrecht, die ieder een verschillend rechtsgoed beschermen en waarop verschillende straffen zijn gesteld van ten hoogste negen respectievelijk ten hoogste drie jaren. Daarmee is naar het hof niet langer sprake van “hetzelfde feit” en heeft de kinderrechter de vordering wijziging tenlastelegging ten onrechte toegewezen.
Dit brengt met zich dat deze vordering in hoger beroep alsnog ontoelaatbaar wordt geoordeeld en dat het hof recht zal doen op de oorspronkelijke in de inleidende dagvaarding opgenomen tenlastelegging.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het tenlastegelegde in voorraad hebben van valse bankbiljetten aangevoerd dat de kinderrechter verdachte daarvan terecht heeft vrijgesproken en gevorderd dat ook het hof verdachte vrijspreekt.
De raadsman van verdachte heeft gemotiveerd aangevoerd dat de aanhouding van zijn cliënt onrechtmatig was. Volgens de raadsman zijn er onvoldoende omstandigheden aanwezig geweest om een redelijk vermoeden van schuld op te baseren. Daarmee is de aanhouding onrechtmatig geweest en dient alles dat voortvloeit uit de aanhouding van het bewijs uitgesloten te worden ex. artikel 359a lid 1 sub b van het Wetboek van Strafvordering. Er blijft vervolgens geen bewijs over en er dient vrijspraak te volgen.
Gelet op de te geven vrijspraak kan dit verweer onbesproken blijven.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de kinderrechter terecht heeft vrijgesproken op het punt van het oogmerk om het geld als echt en onvervalst uit te geven. Zijn cliënt was niet alleen niet van plan om het geld uit te geven, hij had ook nog eens met zijn broer de afspraak gemaakt om het aan zijn ouders voor te leggen.
Volgens de raadsman dient vrijspraak te volgen.
Het hof is met de kinderrechter, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de wijziging tenlastelegging in eerste aanleg ontoelaatbaar.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 6 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Barels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 juni 2017.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. W. Stienen, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.