ECLI:NL:GHARL:2017:4653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.174.539/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van rekening-courantverhouding door bank in verband met ontbinding van rechtspersoon-rekeninghouder en de gevolgen voor de restschuld

In deze zaak gaat het om de opzegging van een rekening-courantverhouding door Deutsche Bank Nederland N.V. (DBN) in verband met de ontbinding van de vennootschap onder firma (VOF) van de appellanten. De appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren, hebben in hoger beroep de opzegging betwist en stellen dat deze onterecht was, omdat zij aan hun verplichtingen voldaan hadden en geen waarschuwing hadden ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat DBN contractueel bevoegd was om de overeenkomsten op te zeggen, gezien de ontbinding van de VOF en de overschrijding van de kredietlimiet. Het hof oordeelt dat de opzegging niet onaanvaardbaar was en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of schending van een zorgplicht door DBN. De appellanten hebben geen tegenbewijs geleverd tegen de vordering van DBN, die op basis van haar administratie volledig bewijs van haar vordering heeft geleverd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.539/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/151037 / HA ZA 14-50)
arrest van 30 mei 2017
in de zaak van

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
2. [appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant],
appelanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. R. Klarus, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
Deutsche Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
DBN,
advocaat: mr. D.M.H. de Leeuw, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 augustus 2016 hier over. Vervolgens heeft op 23 februari 2017 een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Hierna zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof stelt vast dat DBN de in de rolbeschikking van 19 april 2016 onder 3.2 tot en met 3.5 weergegeven feiten – die zijn ontleend aan de memorie van grieven van [appellanten] – niet heeft bestreden. Daarmee staan deze feiten in hoger beroep vast. Bij de verdere beoordeling neemt het hof ook het onvoldoende gemotiveerd bestreden standpunt van DBN over dat de VOF [VOF] na haar oprichting partij is geworden bij de op 16 augustus 2004 met ABN AMRO Bank N.V. (ABN AMRO) gesloten rekening-courantovereenkomst, zoals zij ook (onbetwist) partij was bij de kredietovereenkomst van 12 augustus 2005. Daartoe wordt kortheidshalve verwezen naar de memorie van grieven onder 16, waarin [appellanten] opmerken dat de VOF deze eerste rekening-courantovereenkomst met ABN heeft gesloten. Onbestreden staat inmiddels bovendien vast dat de kredietfaciliteit die bij DBN onder rekeningnummer [rek.nr] stond geregistreerd namens die partij (en niet namens ABN AMRO) door Lindorff bij brief van 10 juni 2011 is opgezegd. Voor zover daartegen in grief I.II is geklaagd, behoeft deze grief om die reden geen bespreking meer.
2.2
In
grief I.Ivoeren [appellanten] aan dat de opzegging van de rekening-courantovereenkomsten zonder voorafgaande waarschuwing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW), althans dat daarbij sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) en schending van een op DBN rustende zorgplicht. [appellanten] waren hoogst verbaasd over die opzegging, aangezien de VOF c.q. [appellanten] tot die tijd aan hun verplichtingen uit hoofde van de rekening-courantovereenkomsten had(den) voldaan. Bovendien hadden [appellanten] nooit een verzoek tot aanzuivering ontvangen of de waarschuwing dat opzegging van de rekening-courantovereenkomst met onmiddellijke ingang zou gaan plaatsvinden. DBN had bij de opzegging zelf bovendien geen belang. Voor [appellanten] daarentegen, was het van wezenlijk belang dat zij toegang hadden en zouden behouden tot het bancaire systeem. Doordat zij na de opzegging niet langer de beschikking hadden over de aan hen verstrekte kredieten, waren zij niet meer in staat hun bedrijfsvoering verder uit te oefenen en aan hun lopende verplichtingen te voldoen.
2.3
Het hof verwerpt deze grief om de volgende redenen.
Vast staat dat DBN contractueel bevoegd was de overeenkomsten op ieder moment op te zeggen. De aanleiding daarvoor was de ontbinding van de VOF en overschrijding van de kredietlimiet vanaf 20 april 2011. Onder dergelijke omstandigheden mag een bank ervan uitgaan dat de contractspartij (de VOF) door beëindiging van de bedrijfsactiviteiten niet langer aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen zal kunnen voldoen; het belang bij opzegging van de overeenkomsten met onmiddellijke ingang is dan gegeven en opzegging is op dat moment in beginsel zonder voorafgaande waarschuwing toelaatbaar. Dat kan anders zijn indien de vennoten de bank op de hoogte stellen van bijzondere omstandigheden waaruit de bank kan en moet afleiden dat de bedrijfsvoering in een gewijzigde juridische constellatie zal worden voortgezet, en het voortduren van een kredietfaciliteit daarvoor onontbeerlijk is. Ook in dat geval echter, blijft de opzegbaarheid van de overeenkomsten uitgangspunt, gelet op de ontbinding en het als gevolg daarvan niet meer feitelijk voortbestaan van de oorspronkelijke contractspartij; het zal er dan om gaan of van de bank kan worden verlangd dat zij de tijd neemt voor de beantwoording van de vraag of (en hoe) zij de financiering in de gewijzigde situatie kan en wil voortzetten. Bij dit alles staat echter wel voorop dat de bank hieromtrent door haar contractspartij tijdig dient te worden geïnformeerd. Dat is in dit geval niet gebeurd. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat de opzegging op grond van de genoemde bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat daarbij sprake is van misbruik van omstandigheden of schending van een bijzondere zorgplicht. Wat dat laatste betreft, verdient nog vermelding dat [appellanten] niet zijn te beschouwen als particuliere belegger en dat dus de ten aanzien van dergelijke partijen door de bank in acht te nemen zorgplicht niet aan de orde is. Dat de opzegging nadelige gevolgen heeft gehad voor de vennoten, omdat een van hen de onderneming van de VOF als eenmanszaak wenste voort te zetten, kan aan het voorgaande niet aan afdoen.
2.4
In
grief I.IIIwordt de omvang van de vordering van DBN bestreden. [appellanten] verwijzen ter onderbouwing naar een bijschrijving van € 45.286,24 op 26 augustus 2012 op rekeningnummer … [rek.nr] , waarna niet langer van een debetstand op die rekening sprake was. [appellanten] achten het aannemelijk dat daarna vanwege de afspraken met betrekking tot de garanties, door DBN aangeduid als “REM CONVERSIE SETTLEMENT” de vordering uit hoofde van de rekening-courant met rekeningnummer … [rek.nr] als "verliezen" zijn gekenmerkt en ABN AMRO in het kader van de afgegeven garanties de debetstand heeft aangezuiverd tot € 0,-. De ingestelde vordering is volgens [appellanten] ook onvoldoende gespecificeerd. Ten onrechte zou bovendien op 30 mei 2011 € 1.025,- aan incassokosten in rekening zijn gebracht.
2.5
Ook deze grief moet falen. Voorop staat dat op grond van artikel 18 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden van ABN AMRO een uittreksel uit de administratie van DBN tot volledig bewijs van haar vordering strekt, behoudens te leveren tegenbewijs. Dergelijk tegenbewijs is door [appellanten] niet geleverd of aangeboden; het verweer beperkt zich tot de stelling dat uit die administratie blijkt dat de hiervoor genoemde mutaties in een nihilstand hebben geresulteerd, en dat DBN dus geen vordering meer op de VOF of haar vennoten heeft. Het hof zal hierna onder 2.8 nog uiteenzetten dat ook uit de mutaties waar [appellanten] zich op beroepen niet kan worden afgeleid dat de schuld is kwijtgescholden. Zoals de rechtbank onbestreden heeft overwogen, berust de risicoverdeling voor netto kredietverliezen tussen ABN AMRO en DBN waarnaar wordt verwezen bovendien op een afspraak tussen die partijen, waar [appellante] buiten staat. Dat DBN deels gecompenseerd zou kunnen worden als de verleende kredieten niet verhaalbaar blijken, betekent dan ook niet dat [appellante] niet langer gehouden is aan haar verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomsten te voldoen. De stelling ten slotte, dat ten onrechte € 1.025,- aan incassokosten in rekening is gebracht, is niet deugdelijk onderbouwd.
2.6
Grief IIleest het hof als een beroep op artikel 6:37 BW. Aangevoerd wordt dat [appellanten] na ontvangst van de hierna nog te behandelen brief van 29 augustus 2012 van mw. [X] gerechtigd waren hun betaling aan DBN op te schorten omdat hun vanaf dat moment niet langer duidelijk was wie als contractspartij had te gelden: voorafgaand aan die brief was op 29 november 2011 het krediet van rekeningnummer … [rek.nr] ad € 17.010,93 (het eerste krediet) overgeschreven op rekeningnummer … [rek.nr] (het tweede krediet), zonder dat [appellanten] daarover waren geïnformeerd en zonder dat hun om toestemming was gevraagd. Vervolgens is op 26 augustus 2012 'door een onbekende partij' € 45.286,24 op rekeningnummer … [rek.nr] bijgeschreven, waarna ABN AMRO op 27 augustus 2012 is overgegaan naar DBN - volgens Lindorff althans, die dat in een brief van 29 augustus 2012 aan [appellanten] meedeelde. Niet alleen de rol van [Z] en Lindorff , maar ook de juridische positie van ABN AMRO en DBN en de betekenis en achtergrond van de genoemde bankmutaties was voor [appellanten] erg onduidelijk. Zij wilden voorkomen dat zij onverschuldigd aan de verkeerde partij zouden betalen. Omdat deze onduidelijkheid ondanks hun verzoek om opheldering over een en ander bleef bestaan, achtten [appellanten] zich eind augustus 2012 bevoegd hun betalingen op te schorten. Subsidiair wordt in dit kader verweer gevoerd tegen de in rekening gebrachte contractuele rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten (Memorie van Grieven 53 en 58). Het hof oordeelt als volgt.
2.7
Om te beginnen is gesteld noch gebleken dat [appellanten] van de zijde van ABN AMRO of DBN op enig moment onjuist zijn voorgelicht over de wijzigingen die zich hebben voorgedaan - met name niet ten aanzien van de bankrekening(en) waarop betalingen moesten worden gedaan, het betalingskenmerk en de tenaamstelling van die rekeningen. Bovendien heeft over een en ander veelvuldig overleg plaatsgehad en zijn bij herhaling schriftelijke toelichtingen gegeven. Dat die toelichtingen onjuistheden bevatten, is evenmin aangevoerd. Het mag dan zo zijn dat de incassovolmacht van [Z] op Lindorff is overgegaan, en dat Lindorff op enig moment melding maakte van een derdengeldrekening die nog op naam van [Z] stond, onjuist was die informatie op geen enkel moment, en telkens was het incassobureau dat zich als gemachtigde aan [appellanten] presenteerde ook daadwerkelijk bevoegd dat te doen. In brieven aan [appellanten] heeft Lindorff bovendien expliciet uiteengezet dat het dossier sinds januari 2011 ter incasso is overgedragen 'aan Lindorff (voormalig genaamd [Z] )'. Namens welke bank daarbij werd opgetreden (ABN AMRO of DBN) is in al die gevallen voldoende duidelijk gemaakt. Daar komt bij dat er in zoverre geen onderscheid tussen [Z] en Lindorff bestond, dat deze opvolgende instanties vanaf hetzelfde adres opereerden en dat de zaak in alle gevallen werd behandeld door dezelfde medewerkster (mw. [X] ), met wie [appellanten] ook langdurig hebben overlegd en met wie betalingsafspraken zijn gemaakt. Uit de correspondentie blijkt dat [appellanten] veelvuldig en op adequate wijze zijn geïnformeerd over de diverse ontwikkelingen. Bij die ontwikkelingen dient - zoals uit deze correspondentie ook blijkt - de juridische gang van zaken te worden onderscheiden van de daarop volgende administratieve afwikkeling. De juridische kant betreft kort gezegd de overgang van 'DB cancelation Zakelijk' van ABN AMRO naar DBN in 2008. Zoals hierna nog uiteen zal worden gezet, zijn [appellanten] van die wijziging uitvoerig op de hoogte gesteld. De administratieve afwikkeling van een en ander liet tot 2012 op zich wachten. Ook daarover zijn [appellanten] afdoende geïnformeerd (zie met name de brief van mw. [X] d.d. 29 augustus 2012: wat blijft hetzelfde, wat gaat veranderen?).
2.8
De vermelding van (uitsluitend) het rekeningnummer … [rek.nr] in de brief van 29 augustus 2012 kan daarbij geen argument zijn om te stoppen met afbetaling, ten eerste omdat ook omtrent de overstand op die rekening betalingsafspraken waren gemaakt. Uit de bankmutatie van 29 november 2011 (het rekenafschrift van 12 december 2011) moet voor [appellanten] bovendien duidelijk zijn geweest dat ook de debetstand van € 17.010,93 op de geblokkeerde rekening … [rek.nr] al was doorgeboekt naar deze andere, eveneens geblokkeerde rekening. Vanaf 12 december 2011 vertoonde die laatste rekening (… [rek.nr] ) een debetstand van € 46.146,04, die gelijk was aan het saldo van hetgeen op grond van de twee kredietovereenkomsten verschuldigd was. Over dit totaal van de schuld kon bij [appellanten] hoe dan ook geen misverstand bestaan. Het hof onderkent dat het verwarrend kan zijn geweest dat deze rekening nadien, blijkens een afschrift van 27 augustus 2012, op nihil werd gesteld onder de vermelding 'REM CONVERSIE SETTLEMENT'. De reden daarvoor was, zoals DBN uiteen heeft gezet, van administratieve aard: pas op dat moment kon de administratie van ABN AMRO naar die van DBN worden overgezet. Zoals hiervoor al werd overwogen, hebben [appellanten] hier echter niet uit kunnen afleiden dat de gehele schuld daarmee ineens was kwijtgescholden. In het licht van de correspondentie die over een en ander heeft plaatsgehad, rechtvaardigt het evenmin een beroep op artikel 6:37 BW. Daarbij verwijst het hof in het bijzonder naar een brief aan [appellanten] van mw. [X] ( Lindorff ) van 10 januari 2013. In die brief wordt gerefereerd aan een schuld aan DBN van op dat moment € 44.986,24 met betrekking tot ondernemersrekeningnummer . [rek.nr] . Mw. [X] bevestigt vervolgens de aflossingsregeling die ten behoeve van
dievordering is gesloten. In een brief van 4 april 2013 reageerden [appellanten] daar op. Zij maken geen melding van enige onduidelijkheid, maar doen (na telefonisch al een dergelijke mededeling te hebben gedaan) een aanbod tot eenmalige betaling tegen finale kwijting. Blijkens het antwoord dat mw. [X] in een brief van 9 april 2013 gaf - en waarin dezelfde verwijzing was opgenomen als in haar vorige brief - is dat voorstel afgewezen. Telkens is door haar aangegeven op welke rekening en onder welke tenaamstelling betalingen dienden te worden verricht. In een reactie hierop delen [appellanten] ten slotte op 15 april 2013 aan mw. [X] mee dat zijn geen betalingen meer zullen voldoen, omdat volstrekt onduidelijk zou zijn wie de schuld bij ABN AMRO heeft overgenomen, tegen welke condities dat is gebeurd en wat de rol van Lindorff daarbij was. Zoals uit het voorgaande duidelijk moet zijn, ontbreekt voor het nemen van die beslissing elke redelijke grond. Terecht heeft deze vermeende onduidelijkheid [appellanten] er voordien ook niet van weerhouden een afbetalingsregeling te treffen. [appellanten] hebben vervolgens ook nog, ten onrechte, in hun beslissing volhard nadat mw. [X] hun nogmaals uitvoerig een toelichting had gegeven bij brieven van 19 augustus 2013 en 21 oktober 2013. In een brief van eerstgenoemde datum heeft mw. [X] voor alle duidelijkheid de volgende toelichting gegeven.
'
Wij begrijpen niet waarom u nu niet wenst te betalen en thans de overgang van uw vordering van de ABN AMRO Bank N.V. naar de Deutsche Bank Nederland N.V. in twijfel trekt. U bent destijds uitvoerig geïnformeerd.
Thans informeren wij u nogmaals dat naar aanleiding van de overname van ABN AMRO door Fortis de Europese Commissie verplicht heeft gesteld dat een deel van de zakelijke activiteiten van ABN AMRO in Nederland wordt verkocht. In verband daarmee is een nieuwe financiële partij opgericht met de naam NEW HBU II N.V. De bank heeft u bericht dat uw kantoor onderdeel uitmaakt van NEW HBU II N.V. Daarop heeft de verkoop van NEW HBU II N.V. aan de Deutsche Bank Nederland N.V. plaatsgevonden, middels bijgaande afsplitsingsakten. Onderdeel van deze akte is het overzicht met cliëntnummers welke zijn overgegaan van ABN AMRO naar de Deutsche Bank.
Uw cliëntnummer is [clientnr] . Op pagina 57 staat uw cliëntnummer vermeld.
Van de Deutsche Bank vernamen wij dat u ook rekeningafschriften ontvangt op uw huidige adres en derhalve op de hoogte moet zijn van de openstaande vordering.
De derden gelden rekening is bestemd voor de betalingen van derden die niet voor Lindorff zelf maar voor onze opdrachtgevers, in uw geval de Deutsche Bank, bestemd zijn.'
2.9
In een brief van 21 oktober 2013 volgde opnieuw nadere uitleg:
'In antwoord op uw brief berichten wij u nogmaals dat na de bekendmaking van de overname van ABN AMRO door Fortis in Nederland, de Europese Commissie begin 2008 maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de concurrentiepositie in het zakelijk segment van ABN AMRO in Nederland. Dit is de reden waarom voornamelijk zakelijke klanten zijn afgesplitst naar een nieuw opgerichte bank. destijds geheten New HBU II N.V.
Een juridische afsplitsing is een rechtshandeling waarbij het vermogen van de ene rechtspersoon onder algemene titel wordt verkregen door een andere rechtspersoon.
Het voorstel tot splitsing is vervolgens op 30 juni 2008 neergelegd ten kantore van het handelsregister en op 1 juli 2008 is deze nederlegging aangekondigd in het NRC Handelsblad. Alle wederpartijen (waaronder klanten, leveranciers etc.) hebben één maand nadat de aankondiging in een landelijk dagblad heeft plaatsgevonden de tijd om verzet aan te tekenen tegen het voorstel tot afsplitsing. Als geen verzet is aangetekend, kan de splitsing definitief worden gemaakt en kan de akte tot splitsing worden gepasseerd. De griffier van de rechtbank Amsterdam heeft op 4 augustus 2008 een verklaring afgegeven waaruit blijkt dat geen enkele wederpartij in verzet is gekomen tegen het voorstel tot splitsing. Op 6 augustus 2008 zijn de akten tot juridische afsplitsing door de notaris gepasseerd; op 7 augustus 2008 is de juridische afsplitsing effectief geworden.
Het afgesplitste vermogen van destijds ABN AMRO Bank N.V. is beschreven in een bijlage bij het voorstel tot afsplitsing als bedoeld in artikel 2:334f BW van 27 juni 2008. Blijkens deze beschrijving behoren alle overeenkomsten tussen ABN AMRO Bank N.V. en [VOF] en of haar vennoten tot het afgesplitste vermogen. Van deze akte heeft u reeds een kopie ontvangen.
Tot en met 31 maart 2010 is New HBU II N.V. een 100% dochtermaatschappij van ABN AMRO N.V. geweest. Op 1 april 2010 zijn uiteindelijk de aandelen in New HBU II N.V. overgedragen aan Deutsche BANK AG en is New HBU II N.V. hernoemd naar Deutsche Bank Nederland N.V. Met onze brief van 19-08-2013 zonden wij u reeds de stukken waaruit blijkt dat uw cliëntnummer [clientnr] is overgegaan naar de Deutsche Bank Nederland N.V. Indien u en of uw advocaat de splitsingsstukken daadwerkelijk wil inzien, kan dat op eigen kosten bij de kamer van koophandel.
De Deutsche Bank Nederland N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Lindorff Credit Management B,V.
Wij begrijpen niet waarom u nu niet wenst te betalen en de overgang van uw vordering van de ABN AMRO Bank N.V. naar de Deutsche Bank Nederland N.V. in twijfel trekt terwijl wij met u in het verleden een aflossingsregeling hebben kunnen treffen.'
2.1
Grief Vziet op de reconventionele vordering van [appellanten] zelf, die ervan uitgaat dat DBN niet bevoegd was de kredietovereenkomsten op te zeggen. Deze vordering is ingesteld voor het geval de vordering van DNB wordt afgewezen of zij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat is niet aan de orde, omdat de grieven die daartoe strekken alle falen. Deze grief deelt daarom het lot van de al behandelde grieven.
2.11
Een
grief met nummer IIIontbreekt.
De grieven IV en VIbevatten geen klachten die in aanvulling op de al behandelde grieven moeten worden besproken.

3.De slotsom

3.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van DBN zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten €
- griffierecht €
subtotaal verschotten € 1.937,-
- salaris advocaat
€ 4.077,50(2,5 punten x tarief IV)
Totaal € 6.014,50

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 11 februari 2015;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DBN vastgesteld op € 1.937,- voor verschotten en op € 4.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.M.A. Wind en
mr. A.G.J. van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.