ECLI:NL:GHARL:2017:464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
16/00101
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en vermindering heffingsmaatstaf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting is opgelegd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft de verkrijging van twee onroerende zaken, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst van mening is dat de verplichting tot betaling van bouwtermijnen ook moet worden meegerekend in de heffingsmaatstaf voor de overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft de onroerende zaken gekocht en een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan, maar de Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd omdat hij de waarde van de onroerende zaak inclusief de bouwtermijnen wilde berekenen. Het geschil draait om de vraag of de bouwtermijnen inclusief of exclusief omzetbelasting in mindering kunnen worden gebracht op de heffingsmaatstaf. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft beslist dat alleen de bouwtermijnen exclusief omzetbelasting in mindering kunnen worden gebracht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 16/00101
uitspraakdatum:
24 januari 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 december 2015, nummer AWB 14/2066, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd welke aanslag, na daartegen gericht bezwaar van belanghebbende, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar is verminderd. Daarbij is tevens de aanvankelijk in rekening gebrachte heffingsrente verminderd.
1.2
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 december 2015 ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
1.6
De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd.
1.7
Het onderhavige beroepschrift is ter zitting behandeld, tezamen met het hogerberoepschrift van [D] te [Z] (hierna: [D] ), rolnummer 16/00102. Met instemming van partijen is van het verhandelde ter zitting één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Bij overeenkomst van 6 februari 2007 heeft belanghebbende twee onroerende zaken gekocht, te weten een woonhuis aan [a-straat] 2 te [E] en een villa die toen in aanbouw was, thans plaatselijk bekend als [b-straat] 7 te [E] . Naast het betalen van een koopsom voor de beide onroerende zaken tezamen van € 1.483.355,87 nam belanghebbende de verplichting op zich de reeds vervallen bouwtermijnen voor de villa in aanbouw die de verkoper schuldig was gebleven, te voldoen. De vervallen bouwtermijnen beliepen in totaal € 446.644,13. De totale tegenprestatie van belanghebbende voor de twee onroerende zaken bedroeg derhalve € 1.930.000.
2.2
Bij notarieel verleden akte van 4 april 2007 zijn de beide onroerende zaken aan belanghebbende geleverd. Belanghebbende heeft ter zake daarvan een bedrag van € 89.001 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, te weten 6 percent van € 1.483.355,87.
2.3
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat, wat de waarde van de onroerende zaak [b-straat] betreft, ook de door belanghebbende overgenomen verplichting tot betaling van de bouwtermijnen moet worden gerekend tot de maatstaf van heffing van overdrachtsbelasting zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wbr). Op grond daarvan heeft hij aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van (zes percent van € 446.644,13, ofwel) € 26.799.
2.4
Bij Besluit van 7 maart 2007, CPP2006/933M (hierna: het Besluit) is door de Staatssecretaris van Financiën – met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – goedgekeurd dat, ingeval een woning in aanbouw wordt doorverkocht buiten de in artikel 13 van de Wbr genoemde termijn van zes maanden, de maatstaf van heffing van overdrachtsbelasting wordt verminderd met alle vóór het tijdstip van de doorverkoop door de verkoper betaalde bouwtermijnen waarover omzetbelasting in rekening is gebracht.
2.5
De Inspecteur heeft, met toepassing van het Besluit, de waarde van de onroerende zaak waarop de verkrijging betrekking heeft verminderd met 100/119 gedeelte van € 446.644 ofwel € 375.331, en de naheffingsaanslag bij de uitspraak op het bezwaar verminderd tot € 4.278.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep tegen de onderhavige naheffingsaanslag is nog slechts in geschil op welke wijze de vermindering van de heffingsmaatstaf met toepassing van het Besluit, moet worden toegepast.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bouwtermijnen inclusief omzetbelasting in mindering kunnen worden gebracht, derhalve tot het bedrag van € 446.644.
3.3
De Inspecteur verdedigt dat slechts de bouwtermijnen, exclusief omzetbelasting, op grond van het Besluit in mindering op de heffingsmaatstaf kunnen worden gebracht.
3.4
Belanghebbende heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 13 van de Wbr wordt, voor zover hier van belang, in geval van een verkrijging binnen zes maanden na de vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander, de waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake van die vorige verkrijging omzetbelasting was verschuldigd die in het geheel niet op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kon worden gebracht.
4.2
Gelet op de tekst van artikel 13 Wbr en de tekst alsmede de strekking van het Besluit is het Hof van oordeel dat de Rechtbank met juistheid heeft beslist dat de bouwtermijnen exclusief omzetbelasting in mindering kunnen worden gebracht op de waarde. In aanmerking genomen de aard van het Besluit, dat een goedkeuring in afwijking van de wet verleent en derhalve restrictief moet worden uitgelegd, is er naar het oordeel van het Hof geen reden het Besluit ruimer uit te leggen dan uit zijn bewoordingen volgt. Het hoger beroep is daarom ongegrond.
4.3
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J. Boer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
24 januari 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 24 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.