ECLI:NL:GHARL:2017:4493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
200.206.403
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de raad voor de kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot beëindiging van het gezag. De rechtbank had eerder besloten het gezag van de moeder over [kind 1] en [kind 2] te beëindigen, op basis van de zorgelijke situatie waarin de kinderen zich bevonden.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de kinderen vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het hof constateerde dat [kind 1] langdurig bij de grootouders verblijft en dat er een duurzame bereidheid van de moeder is om deze situatie te ondersteunen. De moeder heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met de huidige situatie en dat er duidelijkheid is over het toekomstperspectief van [kind 1].

Na het horen van de argumenten van de moeder en de raad, heeft het hof geconcludeerd dat het in het belang van [kind 1] is dat de moeder het ouderlijk gezag behoudt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen. Deze beslissing is genomen met het oog op de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.206.403
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 416852)
beschikking van 30 mei 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbenden],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de grootouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 november 2016;
- het verweerschrift van de GI;
- een brief van de raad dat zij ter mondelinge behandeling verweer zullen voeren.
2.2
De minderjarige [kind 1] heeft bij brief van 4 maart 2017 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de GI] verschenen. De grootvader is in persoon verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum] 2003,
- [kind 2] , op [geboortedatum] 2004;
- [kind 3] , op [geboortedatum] 2010; en
- [kind 4] , op [geboortedatum] 2016.
Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 6 september 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, [kind 1] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar.
3.3
Bij beschikking van 21 december 2005 heeft de rechtbank de stichting gemachtigd [kind 1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken.
3.4
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de beschikking van 4 juli 2016 tot 4 oktober 2016.
3.5
[kind 1] is vanuit een crisispleeggezin op 17 juli 2006 geplaatst in het gezin van de grootouders.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [kind 1] en [kind 2] beëindigd.

4.De omvang van het geschil

De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 augustus 2016. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de raad alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen, uitsluitend voor zover dit verzoek ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder over [kind 1] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Volgens de moeder bestaat bij alle partijen, ook bij [kind 1] , duidelijkheid over het toekomstperspectief van [kind 1] , de rol van de moeder in haar leven en de contactregeling tussen [kind 1] en de moeder. De plaatsing van [kind 1] bij de grootouders wordt ook al sinds 2005 door iedereen gedragen. Er is nimmer gebleken van incidenten waaruit het tegendeel bleek. Daarbij komt dat niet alleen de grootouders en de moeder, maar ook de pleegzorgwerker een duidelijke voorkeur uitspreken voor het behoud van het gezag bij de moeder. Anders dan de raad meent de moeder dat niet is gebleken dat [kind 1] is belast met de voorgeschiedenis van de moeder, omdat [kind 1] geen zorgelijk gedrag vertoont. De moeder oefent - in samenspraak met de grootouders - ook op gedegen wijze haar ouderlijk gezag uit. De moeder kent [kind 1] goed en is goed bereikbaar voor de grootouders en de hulpverlening.
5.5
De raadsvertegenwoordiger heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het prijzenswaardig is dat de grootouders [kind 1] in hun gezin hebben opgenomen en dat in onderling overleg omgang tussen de moeder en [kind 1] plaatsvindt. De raad meent echter dat dit de onderhavige situatie ook juist complex maakt. [kind 1] is langdurig uit huis geplaatst en dat brengt voor elk kind loyaliteitsproblemen met zich. De moeder moet volgens de raad onder ogen zien dat [kind 1] niet bij haar kan opgroeien. Het moet ook voor iedereen duidelijk zijn dat het perspectief van [kind 1] bij de grootouders ligt, zeker nu de aanvaardbare termijn voor plaatsing bij de moeder reeds geruime tijd is verstreken. De duidelijkheid en rust die deze bedding in het gezin van de grootouders brengt, moet volgens de raad daarom worden geformaliseerd, zodat er zo veel mogelijk rust komt voor [kind 1] . De raad begrijpt dat dit veel emoties teweeg brengt bij zowel de moeder als de grootouders, maar de raad meent dat het belang van [kind 1] het meest gediend is door de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat in de onderhavige situatie sprake is van een langdurige plaatsing van [kind 1] bij de grootouders en een duurzame bereidheid van de moeder om mee te werken aan deze plaatsing. De moeder ziet in dat [kind 1] niet meer bij haar zal komen wonen. De grootouders en de ouders hebben goed contact en de omgang tussen de moeder en [kind 1] wordt in onderling overleg bepaald. De grootouders zijn in dit kader in staat de moeder en [kind 1] te begrenzen. Er is naar het oordeel van het hof dan ook reeds lange tijd duidelijkheid over het woonperspectief van [kind 1] . Het hof is van oordeel dat het in het belang van [kind 1] is dat deze situatie, waarbij sprake is van een goed functionerend gezins- dan wel familiesysteem en waarbij [kind 1] zich optimaal ontwikkelt, wordt gehandhaafd. Daarbij komt dat niet is gebleken dat [kind 1] op enigerlei wijze nadeel ondervindt van de verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, nu iedereen daarmee zonder voorbehoud instemt. Ook is gebleken dat de moeder haar ouderlijk gezag in de huidige situatie op adequate wijze uitoefent over [kind 1] . Het hof is van oordeel dat het juist onder deze specifieke omstandigheden van belang is dat de moeder belast blijft met het ouderlijk gezag, omdat bij het overdragen van het ouderlijk gezag naar een derde het risico bestaat dat dit gezin (dan wel dit familiesysteem) niet blijft functioneren zoals het nu doet. Dat wordt niet in het belang van [kind 1] geacht. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder alsnog afgewezen dient te worden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 augustus 2016, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [kind 1] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, R. Feunekes en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Feunekes, en is op 30 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.