Uitspraak
thans geen advocaat gesteld.
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
15 februari 2006 overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 14 juli 2015 tot 11 september 2015 een bedrag van € 46,- per maand en met ingang van 11 september 2015 een bedrag van
€ 221,- per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
4.De omvang van het geschil
a) te bepalen dat de man met ingang van 14 juli 2015 dient bij te dragen in de kosten van
5.De motivering van de beslissing
* De behoefte van [de minderjarige]
* De draagkracht van de man
€ 321,- per maand bedraagt.
* De draagkracht van de vrouw
11 september 2015 aanzienlijk is gedaald en dat daarom met ingang van 11 september 2015 van dit lagere inkomen moet worden uitgegaan. De man stelt zich in zijn eerste, tweede en derde grief op het standpunt dat sprake is van herstelbaar, verwijtbaar inkomensverlies, en dat de inkomensdaling daarom buiten beschouwing dient te blijven bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw.
* Terugbetalingsverplichting
De bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]
€ 321,- per maand bedraagt, staat daarmee vast dat de totale draagkracht van de man en de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] onvoldoende is om volledig in haar behoefte te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 117,36 per maand (€ 639,54 minus € 201,18 minus
€ 321,-). De helft van het tekort (€ 58,68) wordt aan de vrouw toegerekend en dient derhalve in mindering te strekken op haar zorgkorting. Dit houdt in dat de vrouw een zorgkorting kan verzilveren van € 37,25 per maand (€ 95,93 minus € 58,68). De vrouw dient derhalve met ingang van 11 maart 2016 bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met een bedrag van € 163,93 per maand (€ 201,18 minus € 37,25).
6. De beslissing
M.P. den Hollander en is op 19 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.