ECLI:NL:GHARL:2017:4463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
WAHV 200.169.049
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming van wegwerkers om verkeersbord te negeren en de bevoegdheid van de verbalisant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 1 april 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het negeren van een verkeersbord D6 op 20 december 2013. De betrokkene stelde dat zij toestemming had gekregen van wegwerkers om het bord te negeren, maar het hof oordeelde dat deze toestemming niet afkomstig was van een daartoe bevoegde ambtenaar of verkeersregelaar, zoals vereist volgens artikel 82 RVV 1990. Het hof benadrukte dat de bevoegdheid van de verbalisant om een sanctie op te leggen discretionair is en dat er geen reden was om te twijfelen aan de redelijkheid van de beslissing van de verbalisant om de sanctie op te leggen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen, omdat de verbalisant de vrijheid heeft om per geval te beslissen over het opleggen van sancties. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.169.049
29 mei 2017
CJIB 178431639
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 1 april 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “negeren rijrichtingbord: bord D6”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 december 2013 om 16:27 uur op de Loosduinseweg te ‘s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene ontkent niet dat zij op voormelde datum en tijd in strijd met een bord D6 een verboden rijrichting heeft gevolgd. Zij stelt echter dat zij van wegwerkers die ter plaatse werkzaamheden verrichtten toestemming had gekregen om het bord te negeren en haar weg te vervolgen. De betrokkene betwist dat zij dit niet direct aan de verbalisant zou hebben gemeld. Bovendien moet de verbalisant hebben gezien dat zij met de wegwerkers in gesprek was voor zij doorreed. Volgens de betrokkene werd zij door diverse andere voertuigen gevolgd. Die konden echter doorrijden. De betrokkene vindt dit onterecht.
De betrokkene heeft haar handtekening geplaatst zonder de weergave van haar eigen verklaring na te lezen. Zij was namelijk lichtelijk geïrriteerd en ze had geen zin in en tijd voor een discussie met de verbalisant.
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn of haar zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant, die is opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, kort gezegd in dat de betrokkene de onder 1. vermelde gedraging heeft verricht.
5. Bij de stukken bevindt zich verder een aanvullend proces-verbaal, dat de verbalisant op 12 maart 2014 heeft opgemaakt. Hierin verklaart hij, onder meer, het volgende:
“Ik, verbalisant [verbalisant] , bevond mij op 20 december 2013 omstreeks 16:24 uur (…) op de Regentesselaan te ’s-Gravenhage. (…) Ik was daar omdat er vanuit bureau [X] de aandacht werd gevraagd voor de verkeerssituatie i.v.m. de wegwerkzaamheden. Automobilisten zouden daar de afzetting negeren. Vanaf deze locatie had ik direct zicht op de gehele kruising. (…) Op de Loosduinseweg t.h.v. kruising Regentesselaan was de linker rijstrook, in de richting van Kijkduin, in zijn geheel afgesloten middels roodwitte kunststof barrières. Ter plaatse werd een omleiding ingesteld. Hierbij werd het verkeer verplicht rechtsaf de Regentesselaan op te rijden, aangegeven middels bord D6. (…) Ik keek naar links en zag dat betrokkene in betrokken voertuig en komende uit de richting van het centrum zich op de Loosduinseweg bevond. Ik zag dat betrokkene, in plaats van de aangegeven omleidingsroute te volgen, de Regentesselaan voorbij reed en daardoor de afzetting negeerde. (…) Daaropvolgend begaf ik mij achter betrokken voertuig teneinde tot een staandehouding over te gaan. Ik zag dat betrokkene gehoor gaf aan mijn stopteken (…).
Ik sprak haar vervolgens aan en deelde mede dat zij een bekeuring kreeg voor de gepleegde gedraging (…). Ik hoorde betrokkene mij antwoorden: ‘Ik had geen zin om om te rijden’. (…) Betrokkene heeft in haar bezwaar aangegeven gesproken te hebben met werknemers welke op dat moment op de kruising aanwezig waren. Ik heb niet kunnen waarnemen dat betrokkene met werknemers heeft gesproken. Tevens heb ik ten tijde van de staandehouding niets vernomen over het feit dat zij werknemers op de kruising had gesproken welke haar gezegd zouden hebben dat de werkzaamheden zo klaar zouden zijn en dat zij door zou kunnen rijden. Als dat het geval zou zijn dan had betrokkene dit zeker aangegeven in haar verklaring. Beklaagde heeft daar in ons gesprek alle gelegenheid voor gehad.”
6. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Deze bepaling luidt als volgt:
‘Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.’
7. Niet in geding is dat ter plaatse een bord D6 was geplaatst en dat de betrokkene aan dit bord geen gevolg heeft gegeven. De betrokkene heeft echter gesteld dat haar door wegwerkers toestemming is gegeven dit bord te negeren.
8. In artikel 82 RVV 1990 is bepaald dat weggebruikers verplicht zijn aanwijzingen van verkeersregelaars en andere daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaren op te volgen. Dergelijke aanwijzingen gaan op grond van artikel 84 RVV 1990 boven verkeersregels en verkeerstekens.
9. Voor zover al vast zou staan dat door wegwerkers aan de betrokkene toestemming is gegeven het verkeersbord D6 te negeren, overweegt het hof dat toestemming van een wegwerker om in strijd met een verkeersbord te handelen niet een aanwijzing van een daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaar of verkeersregelaar is in de zin van artikel 82 RVV 1990. Alleen de personen die in deze bepaling zijn genoemd kunnen aan weggebruikers bindende aanwijzingen geven die prevaleren boven verkeersregels en verkeerstekens. Een wegwerker is daartoe niet bevoegd. Dit betekent dat de betrokkene de gedraging heeft verricht.
10. Het hof verstaat in verband hiermee het verweer van de betrokkene aldus dat de verbalisant, bij wijze van coulance, had moeten afzien van het opleggen van een sanctie.
11. Dit verweer slaagt niet. De bevoegdheid van een verbalisant om, indien een gedraging is verricht, af te zien van opleggen van een sanctie, is discretionair van aard. Dit betekent dat het hof diens beslissing slechts marginaal kan toetsen. Gelet op hetgeen de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal heeft verklaard, kan niet worden geoordeeld dat de verbalisant niet in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de beslissing heeft kunnen komen om de sanctie op te leggen.
12. De betrokkene beklaagt zich er verder over dat andere automobilisten die dezelfde overtreding begingen niet zijn bekeurd. Het hof leest in dit verweer een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijk beroep slaagt alleen wanneer zonder (juridisch) geldige reden ten nadele van een betrokkene is afgeweken van met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldend beleid. Daarvan is hier geen sprake. Een verbalisant heeft, zoals hiervoor overwogen, een discretionaire bevoegdheid om sancties op te leggen. Dat betekent dat de verbalisant per geval de ruimte heeft om te beslissen of hij een sanctie oplegt of volstaat met een waarschuwing. Dat de verbalisant er mogelijk ten aanzien van andere automobilisten van heeft afgezien een sanctie op te leggen, maakt niet dat de aan de betrokkene opgelegde sanctie onterecht is. Ook dit verweer wordt verworpen.
12. Het hof komt tot de slotsom dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft gegeven.
Deze beslissing wordt daarom bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.