ECLI:NL:GHARL:2017:4441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16/00968
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkosten van lift en garage als specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 14 juli 2016 de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 had opgelegd, ongegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat hij de huurkosten van een inpandige lift en een garage als specifieke zorgkosten wilde opvoeren. De huurkosten bedroegen in totaal € 2.052 voor het jaar 2014.

Het Hof oordeelde dat de huurkosten voor de lift en garage niet als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur had de kosten niet in aftrek toegelaten, en het Hof bevestigde dat er geen wettelijke grondslag is voor het als specifieke zorgkosten in aanmerking nemen van deze uitgaven. Belanghebbende had zich beroepen op een besluit van de Staatssecretaris van Financiën, maar het Hof oordeelde dat dit besluit alleen betrekking heeft op door belastingplichtigen aangeschafte hulpmiddelen, en niet op gehuurde zaken.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/00968
uitspraakdatum:
30 mei 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2016, nummer LEE 15/4200, ECLI:NL:RBNNE:2016:3371, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in verband met verminderde mobiliteit verhuisd naar een nieuw gebouwde huurwoning waarin een inpandige lift is aangebracht. Belanghebbende en zijn echtgenote beschikken over een aantal vervoermiddelen, waaronder een elektrische driewielfiets, een fiets met hulpondersteuning en een scootmobiel. Belanghebbende beschikte niet over een ruimte om de vervoermiddelen te stallen. Hij heeft daarom een garage gehuurd.
2.2.
De huurkosten van de inpandige lift bedragen € 103,50 per maand en die van de garage € 67,45 per maand. Belanghebbende wenst deze huurkosten, die over het gehele jaar 2014 in totaal afgerond € 2.052 beliepen, als specifieke zorgkosten in aanmerking te zien komen. Bij de aanslagregeling voor 2012 en 2013 is de aangifte op dit punt niet gecorrigeerd.
2.3.
Op 30 april 2015 heeft belanghebbende zijn aangifte in de IB/PVV voor 2014 ingediend. Op 21 mei 2015 heeft belanghebbende een herziene aangifte ingediend. Hij heeft in de rubriek ’specifieke zorgkosten’ zijn aangifte gewijzigd.
2.4.
Op 6 juni 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag opgelegd, conform de aanvankelijke aangifte. Bij brief van 8 juni 2015, door de Inspecteur ontvangen op 9 juni 2015, is de gemachtigde van belanghebbende in bezwaar gekomen. De gemachtigde heeft verzocht om de herziene aangifte te volgen. Op 27 juli 2015 zijn door belanghebbende bewijsstukken overgelegd.
2.5.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2015 de aanslag conform het bezwaarschrift verminderd en een kostenvergoeding toegekend. Belanghebbende is bij brief van 10 september 2015, door de Inspecteur ontvangen op 14 september 2015, opnieuw in bezwaar gekomen omdat zijn gemachtigde naar zijn mening in de herziene aangifte ten onrechte nog een aantal specifieke zorgkosten niet had opgenomen
2.6.
De Inspecteur heeft de kosten aan huur van de lift en de garage niet in aftrek toegelaten en bij brief van 26 november 2015 het in de brief van belanghebbende van 10 september 2015 vervatte bezwaar afgewezen. Vervolgens is belanghebbende op 30 oktober 2015 bij de Rechtbank in beroep gekomen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de door belanghebbende voor de huur van de lift en de garage betaalde bedragen dienen te worden aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij aan de omstandigheid dat de aangiften voor de jaren 2012 en 2013 niet zijn gecorrigeerd het vertrouwen kon ontlenen dat de uitgaven ook voor het onderhavige jaar in aftrek zouden worden toegelaten. Voorts beroept belanghebbende zich op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 17 maart 2014, nr. BLKB2014/285M (het Besluit), op grond waarvan volgens belanghebbende de door hem gedane uitgaven, die betrekking hebben op voor 2014 aangeschafte hulpmiddelen, als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt.
3.3.
De Inspecteur heeft betwist dat hij voor de jaren 2012 en 2013 bewust een standpunt ten aanzien van de aftrekbaarheid van de uitgaven aan hogere huur heeft ingenomen. Voorts stelt hij dat het Besluit betrekking heeft op door de belastingplichtige aangeschafte hulpmiddelen, waarvan ten aanzien van de gehuurde lift en garage geen sprake is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep geoordeeld dat tegen de tweede ’uitspraak op bezwaar’ geen beroep kon worden aangetekend, omdat met de uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2015 de behandeling van het bezwaar was beëindigd, dat beroep had kunnen worden ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar, en dat het beroepschrift van belanghebbende buiten de termijn van zes weken is ingediend, zodat het beroep in beginsel niet-ontvankelijk is. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur de brief van belanghebbende van 10 september 2015 als beroepschrift had moeten aanmerken en had moeten doorsturen naar de Rechtbank, in welk geval dat geschrift binnen de beroepstermijn was ingediend. Op die grond heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ontvankelijk geoordeeld.
4.2.
Met het zojuist weergegeven oordeel heeft de Rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep op goede gronden een juiste beslissing genomen.
4.3.
Voor het onderhavige jaar bestaat geen wettelijke grondslag voor het als specifieke zorgkosten in aanmerking nemen van de door belanghebbende aan huur voor de lift en de garage betaalde bedragen, en dit is tussen partijen ook niet in geschil. Belanghebbende heeft aan het hoger beroep uitsluitend ten grondslag gelegd dat hij erop mocht vertrouwen dat die bedragen niettemin in aftrek konden worden gebracht.
4.4.
Voor zover belanghebbende aan zijn standpunt ten grondslag legt dat de betreffende uitgaven bij de aanslagregeling voor 2012 en 2013 niet tot een correctie hebben geleid, kan hem zulks niet baten. De enkele omstandigheid dat bij het opleggen van een aanslag niet wordt afgeweken van de aangifte, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de Inspecteur daarmee bij de belastingplichtige het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de aangifte juist bevonden was en dat ook aanslagen voor latere jaren dienovereenkomstig zullen worden vastgesteld. Daartoe is vereist dat de Inspecteur ten aanzien van een of meer onderdelen van de aangifte bewust een standpunt heeft ingenomen en dat ter kennis van de belastingplichtige heeft gebracht. Daarvan is te dezen geen sprake. Belanghebbende heeft immers ter zitting verklaard dat hij de Inspecteur niet om aandacht voor de voor de lift en de garage betaalde bedragen heeft gevraagd en dat daarover ook van de zijde van de Inspecteur geen vragen zijn gesteld. Ook overigens is niet gebleken dat deze aangelegenheid bij de aanslagregeling aan de orde is gekomen. In zoverre faalt derhalve belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.5.
Voor zover belanghebbende zich beroept op het Besluit, stuit dat beroep af op de omstandigheid dat belanghebbende de lift en de garage niet heeft aangeschaft en daarop niet kan afschrijven. Alleen voor een zodanige aanschaf en voor afschrijvingen daarop die voor 2014 waren aangevangen, geeft het Besluit een regeling. De omstandigheid dat de eigenaar van de woning de kosten van de lift aan belanghebbende doorberekent, brengt niet mee dat belanghebbende geacht kan worden op de aanschaffingskosten af te schrijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
30 mei 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 mei 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.