ECLI:NL:GHARL:2017:4426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
Avnr: 1280-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv met betrekking tot wisselende en leugenachtige verklaringen van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die in 2013 in verzekering was gesteld en 394 dagen in voorlopige hechtenis had doorgebracht, vroeg om een vergoeding voor immateriële en materiële schade als gevolg van zijn detentie. Het hof heeft het verzoek afgewezen, onder verwijzing naar eerdere uitspraken en de wisselende en leugenachtige verklaringen van verzoeker. Het hof oordeelde dat verzoeker de waarheidsvinding ernstig had belemmerd en dat hij zelf verantwoordelijk moest worden gehouden voor de gevolgen van zijn handelen. De advocaat-generaal had eerder al aangegeven dat er geen gronden van billijkheid waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van dit advies en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001111-14
Avnr: 1280-16
Uitspraak: 29 mei 2017
Het hof heeft gezien het op 15 juli 2016 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
te dezer zake domicilie kiezende te [kantoorplaats] , ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen: verzoeker,
ingediend door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel
89van het Wetboek van Strafvordering ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 8 mei 2017 de advocaat-generaal en de gemachtigde raadsman van verzoeker, mr. Ausma voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder het advies van de advocaat-generaal.

Overwegingen

1. Bij arrest van dit hof van 21 juli 2015 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. Tegen deze uitspraak is door het openbaar ministerie beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2016 is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en verzoeker is in zoverre ontvankelijk.
3. De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht en onderbouwd en als vergoeding voor immateriële schade een bedrag van € 63.940,-- en voor materiële schade een bedrag van € 100.064,29 gevraagd en de wettelijke rente over de schadevergoeding.
4. De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het advies te weten dat er geen gronden van billijkheid zijn om de gevraagde bedragen toe te wijzen.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en/of voorlopige hechtenis.
6. Verzoeker is op 14 januari 2013 in verzekering gesteld. Op 17 januari 2013 is de bewaring van verzoeker bevolen en vervolgens de gevangenhouding. Verzoeker heeft de periode tot 1 februari 2013 in beperkingen doorgebracht. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2014 werd verzoeker vrijgesproken en is hij onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Verzoeker heeft derhalve 394 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 18 dagen in het politiebureau en/of in beperkingen.
7. Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn die enige vergoeding rechtvaardigen. Verzoeker heeft, zoals ook overwogen in het arrest van het hof steeds wisselende en aantoonbaar leugenachtig gebleken verklaringen afgelegd en geconfronteerd met onjuistheden in zijn verklaringen heeft hij zijn verklaringen steeds aangepast naar de op dat moment bekend zijnde onderzoeksresultaten, of verklaard dat hij het niet meer wist. De strafkamer van het hof heeft de verdediging niet gevolgd in het betoog dat sprake zou zijn van een feilbaar geheugen waardoor inconsistenties optreden in de verklaringen van verzoeker. Verzoeker heeft de waarheidsvinding ernstig belemmerd en hij moet zelf verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat zulks heeft geleid tot een detentie als thans aan de orde en voor het ten gevolge daarvan ontstaan en vergroten van de schade waarvan hij thans vergoeding verzoekt. Het verzoek om een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient dientengevolge te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. R. de Groot en mr. B.J.J. Melssen, raadsheren, in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2017.