ECLI:NL:GHARL:2017:4420

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.202.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en aanvaardbaarheidstoets in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie door de man, die eerder was vastgesteld op € 50,- per maand voor vier minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om de bijdrage te verlagen naar nihil, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden, waaronder het feit dat één van de kinderen bij hem woont en zijn financiële situatie is verslechterd. De vrouw heeft het verzoek betwist en stelt dat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 17 maart 2017 heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van relevante wijzigingen in zijn omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen. De man heeft niet volledig inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de vrouw heeft geen relevante wijziging in haar situatie aangetoond. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.399/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel: C/08/187951/FA RK 16-1467)
beschikking van 23 mei 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Buikes te Apeldoorn,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Ph. J.N. Aarnoudse te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 oktober 2016;
- het verweerschrift tevens incidenteel appel met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel appel;
- een journaalbericht van mr. Aarnoudse van 2 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Aarnoudse van 15 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Aarnoudse van 22 februari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2017 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen. Door mr. Aarnoudse zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben samen vier thans nog minderjarige kinderen, namelijk:
- [de minderjarige1] , geboren te [C] [in] 2002 (hierna: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren te [C] [in] 2005 (hierna: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren te [C] [in] 2009 (hierna: [de minderjarige3] ); en
- [de minderjarige4] , geboren te [C] [in] 2013 (hierna: [de minderjarige4] ).
3.2
Bij beschikking van 15 januari 2015 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en tevens onder meer bepaald dat de man een bedrag van in totaal € 50,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , die hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben.
3.3
De echtscheidingsbeschikking is op 23 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is ontbonden. De man is na de scheiding verhuisd naar [B] . [de minderjarige1] is per 1 april 2016 bij de man gaan wonen.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 20 juni 2016, heeft de man verzocht de beschikking van 15 januari 2015 aldus te wijzigen dat de bijdrage in de kosten en de verzorging en opvoeding van de vier kinderen met ingang van 1 april 2016 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist als hierna vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 20 juni 2016 vastgesteld op nihil.
4.2
De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) te bepalen dat het verzoek van de man om de bijdrage voor de kinderen te wijzigen alsnog af te wijzen, dan wel (naar het hof begrijpt:) de bijdrage in goede justitie te bepalen.
4.3
De man verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dat af te wijzen. In incidenteel appel heeft de man daarbij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen op het punt van de ingangsdatum van de nihilstelling en die te bepalen op 1 april 2016, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4
De vrouw heeft met betrekking tot het verzoek van de man in incidenteel appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing ervan.

5.De motivering van de beslissing

Procedurele overweging
5.1
Voor zover partijen hebben geklaagd over de procedurele gang van zaken in eerste aanleg bestaat geen belang bij een inhoudelijke beoordeling daarvan nu de zaak in hoger beroep in volle omvang ter beoordeling aan het hof is voorgelegd. Het hoger beroep strekt er in dit verband mede toe eventuele procedurele onvolkomenheden tijdens de procedure in eerste aanleg te herstellen en partijen hebben thans voldoende gelegenheid gehad hun standpunten over en weer voor het voetlicht te brengen.
Inhoudelijke overwegingen
5.2
Het verzoek van de man is gebaseerd op de stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek sinds de beschikking van 15 januari 2015, die wijziging van de in die beschikking aan de man opgelegde kinderbijdrage van € 50,- per maand (in totaal voor alle vier de kinderen) rechtvaardigt.
5.3
De man heeft ter onderbouwing van zijn wijzigingsverzoek aangevoerd dat [de minderjarige1] per 1 april 2016 bij de man woont en ook bij hem ingeschreven staat. Ook voor de overige kinderen is volgens de man sprake van gewijzigde omstandigheden die nihilstelling per die datum rechtvaardigen. De man heeft nu een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande, het schilderbedrijf van de man is failliet en de man is aangewezen op de voedselbank. De man wil voorts toegelaten worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege schulden, die voor een belangrijk deel stammen uit de huwelijkse periode. De man heeft zich voorts tot de gemeente gewend voor hulp en ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Aan hem is hulp toegekend voor het op orde krijgen van zijn financiële situatie. De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Daarnaast is volgens de man ook aan de zijde van de vrouw sprake van gewijzigde omstandigheden omdat zij is gaan samenwonen ten gevolge waarvan zij haar vaste lasten kan delen en een groter aandeel in het onderhoud van de kinderen kan voldoen.
5.4
De vrouw betwist kort gezegd dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en is van mening dat de man zijn verzoek waaronder zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende heeft onderbouwd.
5.5
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof met de vrouw van oordeel dat de man zijn wijzigingsverzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof is in dit verband gebleken dat ten tijde van de beschikking waarvan wijziging is verzocht de man ook een minimale draagkracht c.q. inkomen op bijstandsniveau had. Weliswaar is [de minderjarige1] bij de man gaan wonen maar de andere drie kinderen wonen nog bij de vrouw zodat de door de Expertgroep aanbevolen minimale draagkracht van € 50,- per maand nog steeds geldt. Voor wat betreft de schulden heeft de man gesteld dat die voor een groot deel stammen uit de huwelijkse periode. Ook daarin is dus geen relevante wijziging van omstandigheden gelegen. Hetzelfde geldt voor zijn enkele stelling dat de vrouw geacht kan worden een groter aandeel in het onderhoud van de kinderen te voldoen omdat zij is gaan samenwonen. Immers, omtrent de behoefte van de kinderen is door de man niets gesteld, noch blijkt die behoefte anderszins uit de stukken en de draagkracht van de vrouw bij de beschikking van 15 januari 2015 geen rol heeft gespeeld.
5.6
Voor zover de man een beroep op de aanvaardbaarheidstoets heeft gedaan overweegt het hof het volgende. Bij de beoordeling van een beroep op de aanvaardbaarheidstoets dient voorop te worden gesteld dat alleen in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de forfaitaire benadering c.q. het rekenmodel omdat de wettelijke onderhoudsverplichting van ouders jegens hun kinderen niet vrijblijvend is en de ouders zich derhalve in dat kader rekenschap zullen dienen te geven van de financiële keuzes die zij maken. Van een onaanvaardbare situatie als hier bedoeld is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, waarbij er in beginsel vanuit wordt gegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.
5.7
Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat daarvan sprake is en meer in het bijzonder dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Tot de omstandigheden die van belang zijn worden onder meer gerekend, de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling.
5.8
Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken en een toelichting daarop - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De rechter dient vervolgens te beoordelen of bij vaststelling van de volgens het rekenmodel berekende bijdrage onvoldoende rekening zou worden gehouden met alle omstandigheden die zijn draagkracht beïnvloeden, zodat geen sprake meer is van een bijdrage conform de wettelijke maatstaven. Bij die beoordeling dient onder meer de jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van draagkracht (verdiencapaciteit), fictieve draagkracht en schulden tot zijn recht te komen. In dat verband spelen de verwijtbaarheid en de mogelijkheid tot vermijding van de lasten een rol. Bij de invulling van deze begrippen wordt aangesloten bij de jurisprudentie.
5.9
Het hof is in dit verband van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage van in totaal € 50,- per maand, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet aanvaardbaar is. De man heeft in dit verband niet volledig inzicht gegeven in zijn inkomen, lasten en bestedingen. De stukken die hij wel heeft overgelegd zijn in het licht van de betwisting zijdens de vrouw onvoldoende. Gelet op de toelichting van de vrouw en hetgeen door de man is aangevoerd, acht het hof voorts voldoende aannemelijk dat ook aan de zijde van de vrouw geen sprake is van een relevante wijziging van de omstandigheden.
5.1
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog het wijzigingsverzoek van de man zal afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 juli 2016 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:wijst af het inleidend verzoek van de man af;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.H. Schulten, mr. M.P. den Hollander en
mr. R. Krijger en is op 23 mei 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.