ECLI:NL:GHARL:2017:4418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
001684-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kwijtschelding van wederrechtelijk verkregen voordeel door een niet-advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot kwijtschelding van een betalingsverplichting die voortvloeit uit een ontnemingsmaatregel. De verzoekster, een familielid van de veroordeelde, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 577b, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek is gedaan omdat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 790.000,-- wegens wederrechtelijk verkregen voordeel, niet zelf het verzoek heeft ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat een ander, zoals een familielid, een dergelijk verzoek namens de veroordeelde indient. De veroordeelde was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek en heeft ook niet verzocht om de behandeling aan te houden zodat hij aanwezig kon zijn. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is. Het hof heeft verzoekster er bovendien op gewezen dat de toelichting op het verzoek uitsluitend door de veroordeelde zelf of een gemachtigd raadsman kan worden gegeven. De beslissing van het hof is dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000646-00
AV-nummer: 001684-16
Uitspraak d.d.: 29 mei 2017
Beschikking van de meervoudige kamer voor strafzaken op het verzoek ex artikel
577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[verzoekster] ,

hierna te noemen: verzoekster,
namens:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1951] ,
wonende in Turkije, per adres [adres] ,
hierna te noemen veroordeelde.

Procesgang

Bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 30 augustus 2001 is het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen veroordeelde gesteld op een bedrag van f. 2.762.750,-- en is aan hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 1.762,750,--. Tegen deze beslissing is door veroordeelde beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 1 april 2003 is de bestreden uitspraak vernietigd maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en is het te betalen bedrag verminderd in die zin dat de hoogte daarvan thans € 790.000,-- bedraagt. Voor het overige is het beroep verworpen.
Namens veroordeelde is door verzoekster bij een op 13 maart 2017 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om het resterende ingevolge de ontnemingsmaatregel te betalen bedrag kwijt te schelden dan wel te matigen.
Het verzoekschrift is door het hof in raadkamer op 8 mei 2017 in het openbaar behandeld, waarbij is gehoord de advocaat-generaal. De veroordeelde, die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het advies, houdende afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding dan wel matiging van de aan veroordeelde opgelegde betalingsverplichting.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt de rechter de
mogelijkheid tot vermindering of kwijtschelding van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag. Dat kan - voor zover hier van belang - op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde. Vervolgens kan de veroordeelde bij de behandeling in raadkamer het verzoekschrift toelichten dan wel de toelichting overlaten aan een gemachtigd raadsman. In geval veroordeelde het verzoek niet zelf heeft ingediend, kan een dergelijk gebrek voor gedekt worden gehouden wanneer veroordeelde bij de behandeling van het verzoek aanwezig is en aldaar aangeeft dat het verzoek geacht moet worden door hem te zijn gedaan.
Het onderhavige verzoek is niet ondertekend door veroordeelde maar door verzoekster, naar het hof begrijpt een schoondochter van veroordeelde. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid dat een ander, bijvoorbeeld een familielid, een dergelijk verzoek namens een veroordeelde indient. Nu veroordeelde ook niet bij de behandeling van het verzoek is verschenen noch is verzocht om die behandeling aan te houden zodat veroordeelde daarbij aanwezig zou kunnen zijn, dient het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof wijst verzoekster er ten overvloede nog op dat anders dan zij in het verzoek veronderstelt, de wet niet de mogelijkheid biedt dat zij namens veroordeelde het verzoek in raadkamer toelicht. Die toelichting is door de wet immers uitsluitend voorbehouden aan veroordeelde zelf dan wel een gemachtigd raadsman.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot kwijtschelding c.q. vermindering van de aan veroordeelde opgelegde betalingsverplichting.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. de Groot, voorzitter, mr. R.W. van Zuijlen en mr. B.J.J. Melssen, raadsheren, in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2017.