Uitspraak
577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot kwijtschelding van een betalingsverplichting die voortvloeit uit een ontnemingsmaatregel. De verzoeker, die in 2010 was veroordeeld tot betaling van € 149.500,-- aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel, had in 2017 een verzoek ingediend om het resterende bedrag kwijt te schelden of te matigen, omdat hij failliet was gegaan en het faillissement was beëindigd door homologatie van een akkoord. De advocaat-generaal adviseerde om het verzoek af te wijzen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de ontnemingsmaatregel, die onherroepelijk was geworden na een arrest van de Hoge Raad in 2011, niet in het faillissement viel. Dit betekende dat de betalingsverplichting van verzoeker nog steeds bestond, ondanks zijn faillissement. Het hof overwoog dat verzoeker in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, gezien zijn huidige inkomen en de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting afgewezen. Het hof benadrukte dat verzoeker een reëel aanbod kan doen aan het CJIB om de betalingsverplichting in termijnen te voldoen, en dat het CJIB dit aanbod welwillend zal behandelen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.