ECLI:NL:GHARL:2017:4414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
21-007463-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en witwassen met deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van hennepteelt, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep in zijn eigen woning, maar sprak hem vrij van het medeplegen van hennepteelt in andere woningen, omdat er geen wezenlijke bijdrage kon worden aangetoond. De verdachte werd ook vrijgesproken van het verwerven en voorhanden hebben van geld dat uit eigen misdrijf afkomstig was, maar het hof oordeelde dat hij wel gewoontewitwassen had gepleegd door uit misdrijf verkregen gelden te gebruiken voor uitgaven. Daarnaast werd bewezen dat de verdachte had deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennep. Het hof legde een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007463-14
Uitspraak d.d.: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 met parketnummer 07-662260-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het hem onder 1 (zaaksdossier 10) en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Van de overige zaaksdossiers die onder 1 aan verdachte ten laste zijn gelegd is verdachte vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor feit 3. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 april 2017 en 16 mei 2017 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 (zaaksdossiers 6, 9 en 10), 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 (zaaksdossiers 2 t/m 9 en 11 t/m 14), 2 en 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Voorts zal de officier van justitie ten aanzien van feit 1, zaaksdossiers 2 t/m 5, 7, 8 en 11 t/m 14, en feit 2, niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu de advocaat-generaal te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren (meer) bestaan tegen de vrijspraak van deze feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een/de pand(en) gelegen aan,
- [adres 1] te [gemeente 2] (zaakdossier 6) en/of
- [adres 2] te [gemeente 1] (zaakdossier 9) en/of
- [adres 3] te [gemeente 1] (zaakdossier 10) en/of

en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten (onder andere) uit de hennepteelt en/of hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, plegen van gekwalificeerde diefstal van (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit en/of
- het plegen van gewoontewitwassen.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout staat in de tenlastelegging onder feit 1 in de negende regel “ [adres 3] ” in plaats van “ [adres 3] ”. Het hof leest dit verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Bewijsoverwegingen

Feit 1

Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de woningen aan [adres 1] te [gemeente 2] (zaaksdossier 6), [adres 2] te [gemeente 1] (zaaksdossier 9) en de [adres 3] te [gemeente 1]
(zaaksdossier 10).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger in voornoemde woningen heeft schuldig gemaakt aan hennepteelt.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt in de woningen aan [adres 1] te [gemeente 2] en [adres 2] te [gemeente 1] omdat hij daaraan geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Ten aanzien van de [adres 3] te [gemeente 1] kan een veroordeling voor hennepteelt volgen, maar niet kan worden bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken. Daarnaast moet de pleegperiode beperkt worden van 1 februari 2012 tot en met 21 mei 2012.
Juridisch kader
Door de partijen wordt niet betwist en uit het dossier blijkt ook dat er in de genoemde woningen hennep is geteeld. De vraag in hoger beroep is of verdachte als medepleger hiervan kan worden aangemerkt.
Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[adres 1] te [gemeente 2] (zaaksdossier 6)
Op 19 oktober 2011 is in de woning aan [adres 1] te [gemeente 2] een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens bevindingen van Leander is de kwekerij van augustus 2011 tot en met 19 oktober 2011 in werking geweest.
Bewoonster [betrokkene] heeft verklaard dat er vanaf 12 juli 2011 een hennepkwekerij in haar woning is opgezet door een paar mannen. Zij heeft medeverdachte [medeverdachte 1] op een foto herkend en verklaard dat hij één of twee keer per week bij haar langs kwam om de kwekerij te verzorgen.
Door de advocaat-generaal is in zijn requisitoir verwezen naar het door hem ingediende bewijsmiddelenoverzicht, waarin voor elk zaaksdossier bewijsmiddelen zijn opgesomd op grond waarvan volgens de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen. De bewijsmiddelen bestaan voor wat betreft de vermeende betrokkenheid van verdachte bij dit zaaksdossier vrijwel alleen uit OVC-gesprekken, tapgesprekken en sms-wisselingen tussen verdachte en medeverdachten.
Verdachte heeft ontkend iets met deze hennepkwekerij te maken te hebben gehad.
[adres 2] te [gemeente 1] (zaaksdossier 9)
Op 21 mei 2012 is in de woning aan [adres 2] te [gemeente 1] een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens Liander is de kwekerij van april 2012 tot 21 mei 2012 in werking geweest.
De eigenaar van de woning heeft de woning vanaf 1 augustus 2010 tot en met 1 augustus 2012 verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van dit zaaksdossier bestaan de bewijsmiddelen op grond waarvan volgens de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring moet worden gekomen, alleen uit OVC-gesprekken.
Verdachte heeft ontkend iets met deze hennepkwekerij te maken te hebben gehad
[adres 3] (zaaksdossier 10)
Op 21 mei 2012 is in de woning van verdachte aan de [adres 3] te [gemeente 1] een hennepkwekerij met 88 planten aangetroffen.
Verdachte heeft op 21 mei 2012 verklaard dat dit zijn kwekerij was, dat hij de kwekerij zelf heeft opgebouwd en verzorgd en dat hier geen andere mensen bij betrokken zijn geweest. Verdachte heeft verder verklaard dat hij één keer eerder geoogst heeft en dat dit drie weken geleden was gebeurd. Deze oogst heeft hij verkocht en hij heeft daarvoor € 3.600,- ontvangen. De tweede kweek was net opgezet.
Beoordeling
[adres 1] te [gemeente 2] (zaaksdossier 6)
Het hof stelt vast dat uit de door de advocaat-generaal genoemde bewijsmiddelen wel enige betrokkenheid van verdachte bij de handel in hennep(-stekken) in het algemeen kan worden afgeleid, maar dat een specifieke betrokkenheid bij de kwekerij aan [adres 1] te [gemeente 2] daar niet uit blijkt, in ieder geval niet in die mate dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in die woningen. Nu dit ook anderszins niet kan worden bewezen, dient verdachte evenals de rechtbank heeft gedaan in zoverre te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[adres 2] te [gemeente 1] (zaaksdossier 9)
Ook ten aanzien van dit zaaksdossier blijkt onvoldoende dat verdachte op zodanige wijze betrokken is geweest bij de hennepteelt die in deze woning heeft plaatsgevonden, dat hij als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, komt het hof daarom evenals de rechtbank tot een vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
[adres 3] (zaaksdossier 10)
Overeenkomstig het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 februari 2012 tot en met 21 mei 2012 hennep heeft geteeld in zijn woning. Nu niet is gebleken dat verdachte hierbij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld, zal hij van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, gelet op de verklaring van verdachte dat hij de hennepkwekerij in zijn woning had opgezet om er geld mee te verdienen teneinde daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft ook daadwerkelijk geld verdiend met de verkoop van de eerste oogst. Nu verdachte hennep heeft geteeld als inkomstenbron acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf.

Feit 3

Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal dit standpunt gegrond op het feit dat bij verdachte facturen zijn aangetroffen waaruit blijkt dat in 2010 in totaal € 23.652,41 heeft uitgegeven aan diverse aankopen, waarvan het grootste deel contant is betaald. Uit fiscale gegevens blijkt dat verdachte in 2010 een bruto inkomen had van € 15.929,-, hetgeen niet toereikend is om deze uitgaven te verantwoorden. Daarnaast is er sprake van witwassen omdat verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft verdiend met de teelt van hennep en er bij verdachte thuis € 5.905,- aan contant geld is gevonden, waarvan
€ 3.600,- volgens verdachte afkomstig is van de verkoop van de oogst.
Volgens de verdediging dient verdachte van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De uitgaven die in 2010 zijn gedaan, zijn grotendeels betaald met (legale) spaargelden van verdachte en zijn echtgenote. Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat de goederen zijn gekocht met gelden die uit misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van het contante geld dat bij verdachte is aangetroffen is van belang dat een groot deel daarvan, te weten € 3.600,- , afkomstig is van de verkoop van hennep, maar dat ten aanzien hiervan geen sprake is geweest van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld. Het enkel voorhanden hebben van dat geld kan daarom niet als (gewoonte)witwassen worden gekwalificeerd.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit uit van de volgende feiten en omstandigheden. Hierbij dient te worden vooropgesteld dat de ten laste gelegde pleegperiode loopt van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012. De feiten en omstandigheden waar het dossier melding van maakt die dateren van vóór deze periode en die aanvankelijk door de advocaat-generaal in zijn bewijsmiddelenoverzicht waren vermeld, worden om die reden buiten beschouwing gelaten.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in 2010 een bruto inkomen van € 15.929,- had en in 2011 € 24.092,-. Van 1996 tot 2008 heeft verdachte ongeveer € 2.000,- netto per maand verdiend. Sinds november 2011 heeft verdachte geen werk meer en hij ontvangt geen uitkering. De maandlasten van verdachte bedragen ongeveer € 1.200,-, zo heeft verdachte verklaard.
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat verdachtes partner in de jaren 2010 tot en met 2012 geen inkomen heeft gehad. Ook ontving zij geen uitkering.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 3] te [gemeente 1] zijn facturen aangetroffen die betrekking hebben op het jaar 2010. De facturen zien op diverse uitgaven van in totaal € 23.652,41 en zijn grotendeels contant betaald.
Ten slotte is tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 5.094,-. Zoals in de bewijsoverweging van feit 1 reeds vermeld, heeft verdachte verklaard dat hij met de verkoop van de eerste oogst van de kwekerij in zijn woning, € 3.600,- heeft verdiend en dat dit geld deel uitmaakte van het contante geld dat door de politie bij hem thuis is aangetroffen.
Beoordeling
Ten aanzien van het bedrag van € 3.600,- kan worden vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte het heeft verworven en voorhanden gehad. Tot overdragen of omzetten van dat bedrag is het niet gekomen omdat het in beslag is genomen. De uit te spreken bewezenverklaring ziet dus op het verwerven en voorhanden hebben van dit bedrag.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte in 2010 uitgaven heeft gedaan van in totaal
€ 23.652,41 en dat deze uitgaven grotendeels contant zijn betaald.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het niet anders kan zijn dan dat deze uitgaven zijn gedaan met geld dat uit misdrijf afkomstig is.
In dit kader wordt ten eerste vastgesteld dat voornoemde uitgaven niet verklaard kunnen worden vanuit het legale inkomen van verdachte, nu de uitgaven zelfs hoger zijn dan het totale bruto jaar inkomen en verdachte (vaste) maandlasten had van ongeveer € 1.200,-. Ten aanzien van de stelling van verdachte dat hij en zijn echtgenote spaargeld hadden en dat de uitgaven daar grotendeels van zijn voldaan, geldt dat daarvoor geen steun is te vinden in het dossier. Dat het geld dat verdachtes partner terugkreeg van de belasting en een uitkering van de postcodeloterij, dat eerst giraal is overgemaakt, vervolgens contant zou zijn opgenomen en bewaard, acht het hof ongeloofwaardig, zodat ook het bestaan van de andere inkomsten waar de verdediging op heeft gewezen om de hierboven genoemde uitgaven te verklaren, onvoldoende is onderbouwd.
Voorts blijkt uit hetgeen omtrent feit 1 is overwogen, dat verdachte een eigen hennepkwekerij heeft gerund en dat hij daarmee geld verdiend heeft. Op grond van hetgeen hierna ten aanzien van feit 4 wordt overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte naast zijn eigen kwekerij ook nog samen met anderen actief is geweest met criminele activiteiten in verband met de handel in hennep.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat de handel in hennep(-planten en/of -stekken) hoofdzakelijk betaling in contanten kent.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de uitgaven van in totaal € 23.652,41 zijn gedaan met geld dat afkomstig is van misdrijf. De verklaring van verdachte dat de uitgaven zijn gedaan van legaal (spaar)geld acht het hof gezien het voorgaande ongeloofwaardig.
Nu het gaat om het herhaaldelijk doen van uitgaven met van misdrijf afkomstig geld, kan worden bewezen dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De hierna uit te spreken bewezenverklaring ziet dus op het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten van het bedrag van € 23.652,41.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen levert het feit dat niet kan worden vastgesteld dat zowel ten aanzien van het bedrag van € 3.600,- als het bedrag van € 23.652,41 sprake is geweest van enige verhullings- dan wel verbergingshandeling door verdachte in de ten laste gelegde periode, niet op dat het ten laste gelegde witwassen niet kan worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak zou leiden. Dit aspect is wel van belang voor de vraag of het bewezen verklaarde kwalificeerbaar is en komt daarom hierna aan de orde onder het kopje ‘strafbaarheid van het bewezenverklaarde’.

Feit 4

Onder 4 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - kort gezegd - de teelt/handel in hennepstekken/-planten, het plegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit en/of het plegen van gewoontewitwassen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat overeenkomstig het vonnis wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van een criminele organisatie en dat verdachte daaraan heeft deelgenomen.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een structureel samenwerkingsverband. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte binnen de vermeende criminele organisatie een essentiële rol heeft vervuld, dan wel met zijn handelingen een substantiële bijdrage heeft geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Hoewel de raadsman terecht heeft opgemerkt dat verdachte in de OVC- en tapgesprekken minder naar voren komt dan de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , blijkt uit het dossier een meer dan incidentele samenwerking op het gebied van de hennephandel en daarmee samenhangende activiteiten tussen verdachte en één of meer van de medeverdachten.
In dit kader wijst het hof op het gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 6 oktober 2011 waarin wordt gesproken over ‘omhakken’ en over het feit dat het niet verstandig is om rond te rijden met ‘die handel’. Daarnaast zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat hij benieuwd is “wat er bij die [betrokkene] vanaf komt. Toch een beetje competitie met [verdachte] , hè maat”. Verdachte antwoordt hierop met “Ja.”. Bij [betrokkene] is een hennepkwekerij aangetroffen, waar medeverdachte [medeverdachte 1] bij betrokken is geweest.
Op 6 oktober 2011 is voorts een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] opgenomen waarin wordt gesproken over (het opbouwen van) hennepkwekerijen. Op een gegeven moment zegt [medeverdachte 1] : “We hebben toch wel veel geknipt gisteren”, waarop verdachte bevestigend (met “ja”) reageert.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof aldus van oordeel dat er in de onderhavige zaak wel degelijk sprake is van een criminele organisatie tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De verweren van de verdediging worden door de bewijsmiddelen, die in een eventuele op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, weersproken.
De rechtbank heeft in het vonnis met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit het volgende overwogen:
Samenwerkingsverband en structuur
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de misdrijven die binnen het onderzoek Spica zijn onderzocht gepleegd door een groep personen die in wisselende samenstelling deelnemen aan het plegen van die misdrijven. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband.
De rechtbank stelt daartoe op grond van opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van verdachte [medeverdachte 1] en in het bedrijf [onderneming] van verdachte [medeverdachte 3] aan de [adres 4] vast dat er regelmatig contact is tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . In die gesprekken wordt gesproken over hennep gerelateerde activiteiten. In één van die gesprekken praten deze personen ook gedrieën over een partij en over nieuwe wetgeving met betrekking tot wiet en over partijen en hennepstekken.
Daar komt bij dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] een
handgeschreven briefje is gevonden waarop de kosten en de verdeling van de geschatte omzet van een hennepkwekerij worden beschreven. Kennelijk is 60% van de omzet bestemd voor “wij”, wat duidt op meerdere personen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de op de [adres 5] , de [adres 6] , de [adres 7] , de [adres 8] , [adres 2] en [adres 1] aangetroffen hennepkwekerijen, welke hennepkwekerijen in het onderzoek Spica naar voren zijn gekomen, qua opbouw en inrichting overeenkomen. Bij deze hennepkwekerijen werd dezelfde elektrische installatie aangetroffen en was gebruik gemaakt van dezelfde materialen. Voorts werd in een aantal van deze hennepkwekerijen eenzelfde kalender aangetroffen waarop gegevens betreffende de aangetroffen kweek werden bijgehouden.
Het voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband.
Zekere duurzaamheid
Blijkens de zaakdossiers die deel uitmaken van het onderzoek Spica dateert de eerste binnen het bedoelde samenwerkingsverband aangetroffen hennepkwekerij van 2 februari 2011 en de laatste van 21 mei 2012. Het samenwerkingsverband is derhalve ongeveer 1,3 jaar, en bij voortduring, actief geweest, waarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zekere duurzaamheid.
Oogmerk
Uit het voorgaande vloeit voort dat het oogmerk van het samenwerkingsverband is het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf.
(…)
Deelneming
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel in de criminele activiteiten daarvan heeft, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
Vereist is bovendien dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat het
samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat een persoon aantoonbaar betrokken is geweest bij één of meerdere door de organisatie gepleegde misdrijven dat deze persoon als deelnemer aan de organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft dan immers actief aan de verwezenlijking van het doet van de organisatie bijgedragen. Uit die actieve bijdrage, zeker indien daarover tevens contact is met medeverdachten, vloeit eveneens voort dat hij op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden opgemaakt dat verdachte contact heeft met [medeverdachte 1] , die deel zou uitmaken van het samenwerkingsverband. Uit observaties kan eveneens worden opgemaakt dat er contact is tussen verdachte en deze persoon.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie en sms-wisselingen waar verdachte aan deelneemt maakt de rechtbank op dat gesproken wordt over een hennepkwekerij die later wordt aangetroffen op [adres 1] in [gemeente 2] . Voorts dat gesproken wordt over het kweken van hennep en dat gesproken wordt over het regelen van teamleden, vermoedelijk voor het knippen van een hennepplantage door verdachte.
Verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bespreken in een opgenomen vertrouwelijk gesprek in de Volkswagen Caddy dat ze ‘stekkies’ gaan oppakken en deze ‘droppen’ bij [verdachte] .
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 3] werden door de politie een zakagenda van 2012 handgeschreven briefjes en een aantal facturen van growshop [onderneming] aangetroffen. In de zakagenda staan verschillende afkortingen genoemd en worden termen gebruikt die duiden op het onderhouden van hennepkwekerijen, tijden van groeien en bloeien en de duur dat lampen moeten branden. De handgeschreven briefjes duiden op berekeningen en goederen die gebruikt worden bij het opbouwen van hennepkwekerijen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij naast het onderhouden van zijn eigen
hennepkwekerij in zijn woning voor andere, niet met naam genoemde, personen de cyclus van de hennepplanten in door hen gehouden hennepplantages bij hield. Hij deed dit, omdat hij kennis van zaken had.”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en neemt die over. Op grond hiervan en op grond van het onder 1 bewezenverklaarde kan worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad binnen het samenwerkingsverband met name bestaande uit het opbouwen van hennepkwekerijen, het onderhouden van hennepplanten, het knippen/oogsten van hennepplanten en het in de gaten houden van het groeiproces. Verdachte heeft in dat kader contact met andere deelnemers aan het samenwerkingsverband.
Met betrekking tot de aard en het doel van de criminele organisatie wordt in het bijzonder het volgende opgemerkt. Het gehele strafrechtelijke onderzoek genaamd ‘Spica’ is ingestoken op de verdenking dat alle veertien in dit onderzoek voorkomende hennepkwekerijen door de organisatie werden geëxploiteerd: de organisatie zou verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de kwekerijen, het leveren van de stekjes, het (laten) beheren van de kwekerijen, het oogsten/knippen en het afzetten van de oogst. Ook de advocaat-generaal en de rechtbank zijn er vanuit gegaan dat (een aantal van) de ten laste gelegde hennepkwekerijen voor rekening en risico van de organisatie werden gerund. Het hof acht dit niet bewezen.
Uit het onderhavige dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat de organisatie gericht was op de faciliterende, logistieke aspecten van de hennepteelt. Het concrete telen en het verzorgen van de kwekerijen gebeurde door anderen en kan niet aan de organisatie worden toegerekend, ook niet in die zin dat de bewoners van de panden waarin hennepkwekerijen zijn aangetroffen daarbij door leden van de organisatie werden aangestuurd.
Ten slotte kan - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet worden bewezen dat de organisatie (tevens) tot oogmerk heeft gehad het plegen van diefstal van elektriciteit. Weliswaar gaan hennepkwekerijen vaak gepaard met diefstal van elektriciteit, hetgeen ook in de onderhavige zaak soms het geval is geweest, maar de organisatie kan niet met het plegen van dit feit in verband worden gebracht. Wel bewezen is dat de organisatie naast het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf, gewoontewitwassen tot oogmerk heeft gehad. Met voornoemde handel in hennepplanten en/of -stekken verwierf de organisatie immers (van misdrijf afkomstig) geld, waarmee opnieuw hennepplanten en/of
-stekken werd(en) verhandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 21 mei 2012 in de gemeente [gemeente 1] , in de uitoefening van beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan,
- de [adres 3] te [gemeente 1] (zaakdossier 10)

een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

feit 3:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, voorwerpen, te weten uit de hennepteelt en/of hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en
- het plegen van gewoontewitwassen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde wordt overwogen:
Het hof acht bewezen dat verdachte € 3.600,- heeft verdiend uit de verkoop van de door hem geteelde hennep en dat dit geldbedrag bij hem thuis is aangetroffen. Het geldbedrag van € 3.600,- is onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent witwassen. Nu er ten aanzien van het verwerven en voorhanden hebben van dit geldbedrag geen sprake is van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan het bewezenverklaarde in zoverre niet als witwassen worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarom in zoverre ter zake van feit 3 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor zover de bewezenverklaring ziet op het doen van uitgaven (tot een totaalbedrag van
€ 23.652,41) met van misdrijf afkomstig geld is er tevens sprake van het ‘omzetten’ en/of ‘overdragen’ van uit misdrijf verkregen gelden. In zoverre kan het feit wél als witwassen worden gekwalificeerd. Voor het verwerven en voorhanden hebben van dat (totaal)bedrag geldt hetzelfde als hiervoor werd overwogen met betrekking tot het bedrag van € 3.600,-.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, voor zover het betreft het overdragen en/of omzetten (uitgeven) van van misdrijf afkomstig geld.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de verkoop van hennepstekken, het faciliteren van hennepkwekerijen en het bemiddelen bij het afzetten van de oogst. Evenals de advocaat-generaal gaat het hof ervan uit dat de verschillende leden van de criminele organisatie een min of meer gelijkwaardige rol hebben vervuld, waarbij ieder zijn eigen taak had. Hoewel verdachte niet sturend optrad, heeft verdachte de organisatie ondersteund door mee te denken en te praten over de problemen waar de organisatie in haar faciliterende rol tegen aan liep.
Naast deelname aan de criminele organisatie is verdachte schuldig bevonden aan het telen van hennep in zijn eigen woning. Hierbij heeft hij kennelijk steeds gehandeld vanuit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft op voornoemde wijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit wordt hem ernstig aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag waardoor de integriteit van het financieel en economisch verkeer is aangetast.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2017 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, echter niet ter zake van overtreding van de Opiumwet. Het hof zal deze veroordelingen niet ten nadele van verdachte meewegen in de straf.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft in dit kader aangegeven dat hij een moeilijke tijd achter de rug heeft als gevolg van het overlijden van zijn moeder, de scheiding met zijn (ex-)echtgenote en zijn verslaving aan GHB. Voor de behandeling van deze verslaving heeft verdachte zich vrijwillig laten opnemen. Deze opname is succesvol gebleken. Verdachte leeft tegenwoordig van een uitkering en staat onder bewind. Verdachte heeft benadrukt dat de onzekerheid en lange duur van de procedure zwaar op hem heeft gedrukt.
De procedure in eerste aanleg en die in hoger beroep hebben inderdaad veel tijd in beslaggenomen. De redelijke termijn is in beide instanties met ongeveer een half jaar overschreden, waardoor de totale procedure ongeveer 5 jaar heeft geduurd. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de straf dient te worden verdisconteerd.
De bewezen verklaarde feiten zijn van een zodanig gewicht dat afdoening middels, onder andere, gevangenisstraf onontkoombaar is. Die strafmodaliteit is bovendien aangewezen omdat daarvan het signaal aan anderen uitgaat dat georganiseerde betrokkenheid bij hennephandel op zware bestraffing kan rekenen. Alles afwegende acht het hof net als de rechtbank daarom oplegging van na te melden gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf passend en geboden. Omdat het hof van een ander feitencomplex uitgaat, wijkt deze straf af van de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, acht het hof het aangewezen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Dit leidt ertoe dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend acht, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, zal opleggen. Dit betekent dat verdachte na aftrek van voorarrest niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
Daarnaast wordt aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, opgelegd.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij Liander zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 (zaaksdossiers 2 t/m 9 en 11 t/m 14), 2 en 3 ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van feit 1, zaaksdossiers 2 t/m 5, 7, 8 en 11 t/m 14, en feit 2.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging voor zover dit feit ziet op het verwerven en voorhanden hebben van € 3.600 en het (totaal)bedrag van € 23.652,41.
Verklaart het onder 1, 3 (overigens) en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
80 (tachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.