ECLI:NL:GHARL:2017:4410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
WAHV 200.193.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. de Witt
  • M. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mogelijkheid tot zekerheidstelling in het kader van WAHV en toegang tot de rechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter, die oordeelde dat de betrokkene niet in staat was om de volledige zekerheidstelling te betalen voor de opgelegde administratieve sanctie en administratiekosten. De betrokkene voerde aan dat hij ter zitting niet adequaat bewijs kon leveren van zijn financiële situatie, wat leidde tot een onterecht oordeel van de kantonrechter.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld en dat zijn financiële situatie niet is veranderd. Het hof oordeelde dat de hoogte van de gevraagde zekerheidstelling, gezien de financiële omstandigheden van de betrokkene, een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie zou opleveren. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Gelderland, met de opdracht om de hoogte van de zekerheidstelling te matigen tot € 52,-.

Daarnaast heeft het hof de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Het hof benadrukte dat de kantonrechter de financiële draagkracht van de betrokkene opnieuw moet beoordelen en, indien gegrond, de zekerheidstelling moet aanpassen aan de draagkracht van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.193.486
24 mei 2017
CJIB 190003882
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 18 mei 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 mei 2017. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De betrokkene voert aan dat hij ter zitting van de kantonrechter niet adequaat bewijs heeft kunnen voeren omtrent zijn financiële draagkracht. Hij had alle relevante stukken bij zich, maar voelde zich door de gestelde vragen gecriminaliseerd en kon zich daardoor niet meer op de zaak concentreren. De betrokkene heeft bij zijn hoger beroepschrift voornoemde stukken bijgevoegd. Ter zitting van het hof heeft de betrokkene wederom aangevoerd de zekerheidstelling van € 97,- niet te kunnen voldoen. Zijn financiële situatie is ongewijzigd.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
4. Dit brengt, ook gelet op het arrest van het hof van 17 februari 2014 (WAHV 200.133.496, ECLI:NL;GHARL:2014:1139) mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
5. Uit het dossier blijkt het volgende. Bij brief van 5 februari 2016 is de betrokkene uitgenodigd voor een openbare zitting van de kantonrechter van 17 maart 2016. Daarbij is de betrokkene verzocht om de nodige financiële stukken over te leggen teneinde het gevoerde draagkrachtverweer aannemelijk te maken. De betrokkene is ter zitting verschenen en heeft blijkens het proces-verbaal uitleg gegeven omtrent zijn financiële situatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de betrokkene onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zekerheidsstelling niet kan voldoen en heeft de betrokkene een nadere termijn van één maand na verzending van de tussenbeslissing gegeven. Aangezien ook binnen deze nieuwe termijn geen zekerheid is gesteld, heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het hof is - anders dan de kantonrechter - van oordeel dat de betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat de omvang van het gevraagde bedrag aan zekerheidstelling gelet op zijn huidige financiële omstandigheden een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie. De betrokkene heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat het voldoen van de zekerheidstelling tot het volledige bedrag van de sanctie en de administratiekosten niet mogelijk is. Derhalve is het hof van oordeel dat de kantonrechter in redelijkheid er niet van had kunnen afzien om het bedrag van de zekerheidstelling te matigen. Het hof is daarom van oordeel dat de hoogte van de zekerheid moet worden vastgesteld € 52,- (zijnde de helft van het sanctiebedrag + € 7,- administratiekosten).
7. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de zaak ingevolge het bepaalde in artikel 20d tweede lid van de WAHV terugwijzen naar de rechtbank.
8. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 52,74 ([woonplaats] - Leeuwarden v.v.).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 52,74.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.