ECLI:NL:GHARL:2017:4397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
21-007462-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak en veroordeling voor hennepteelt, witwassen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere feiten, waaronder hennepteelt, maar werd wel veroordeeld voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger van de hennepteelt kan worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een wezenlijke bijdrage aan de hennepkwekerijen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de hennepteelt, maar het hof vernietigde deze vrijspraak voor de feiten 1, 2 en 3, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor deze feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het witwassen van geld dat afkomstig was van hennepgerelateerde activiteiten. De verdachte had een rol binnen een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennepstekken en het faciliteren van hennepkwekerijen. Het hof legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de gevolgen van zijn daden voor de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007462-14
Uitspraak d.d.: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 met parketnummer 07-662570-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 april 2017 en 16 mei 2017, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen, met aftrek van voorarrest en een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 (voor zover betrekking hebbend op de zaaksdossiers 2, 5, 6, 9 en 11), 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.I. Roos, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Voorts zal de officier van justitie ten aanzien van feit 1, zaaksdossiers 3, 4, 7, 8, 10 en 12 tot en met 14, en feit 2 niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu de advocaat-generaal te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren (meer) bestaan tegen de vrijspraak van deze feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een/de pand(en) gelegen aan,
- de [adres 1] te [gemeente 1] (zaakdossier 2) en/of
- de [adres 2] te [gemeente 1] (zaakdossier 5) en/of
- de [adres 3] te [gemeente 2] (zaakdossier 6) en/of
- de [adres 4] te [gemeente 1] (zaakdossier 9) en/of
- de [adres 5] te [gemeente 2] (zaakdossier 11) en/of

en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten (onder andere) uit de hennepteelt en/of hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, plegen van gekwalificeerde diefstal van (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit en/of
- het plegen van gewoontewitwassen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof bepleit dat de tenlastelegging voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk is omdat niet is omschreven waaruit het verbergen en verhullen zou bestaan. De dagvaarding dient in zoverre nietig te worden verklaard.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Anders dan de raadsman heeft bepleit blijkt uit het ten laste gelegde, in samenhang met het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende welk verwijt verdachte wordt gemaakt. Van een situatie dat het voor verdachte onduidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen, is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.

Bewijsoverwegingen

Verweer bewijsuitsluiting
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat er in het onderzoek tegen verdachte sprake is geweest van onrechtmatige bewijsvergaring, omdat er op 21 juli 2011 een bevel tot stelselmatige observatie is afgegeven terwijl er geen sprake was van een verdenking van een misdrijf zoals dat is vereist in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Evenmin is gebleken dat de observatie noodzakelijk was voor het onderzoek.
Voornoemd verweer is gelijkluidend aan het verweer dat in eerste aanleg door de verdediging is gevoerd. De rechtbank heeft ten aanzien daarvan overwogen:
“Van het dossier maakt als onderdeel van het BOB-dossier deel uit een proces-verbaal d.d. 21 juli 2011 met nummer 2011039879, waarmee de aanvraag voor de stelselmatig observatie als bedoeld in artikel 1 26g van het Wetboek van Strafvordering onderbouwd is. In dat proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:
Medeverdachte [medeverdachte 1] , eigenaar van Handelsonderneming Maxi, en
medeverdachte Vincent [medeverdachte 2] zijn verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde hennepteelt en witwassen. Op camerabeelden is een Peugeot die ten name van verdachte is gesteld op de toerit naar het bedrijfspand van medeverdachte [medeverdachte 1] te zien. Op 18 juli 2011 is tweemaal een CIE proces-verbaal opgemaakt, waarin staat - zakelijk weergegeven - dat verdachte in de weed zit, weedhokken heeft, een loods op de [adres 6] te [gemeente 1] heeft en daar regelmatig komt. Met uitzondering van de informatie over de weedhokken, kan deze informatie, zo zeggen de desbetreffende processen-verbaal, als betrouwbaar worden aangemerkt.
Bij observatie is waargenomen dat genoemde Peugeot op 23 juni 2011 bij de loods aan de [adres 6] stond terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] de loods ingegaan is. In een getapt telefoongesprek d.d. 30 juni 2011 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] tegen een beller gezegd “en u bent benieuwd of [medeverdachte 1] of [verdachte] langs komt zegt u”. In het proces-verbaal staat tevens dat de politie de eventuele samenwerking tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte bij de hennepteelt wenst te onderzoeken en daarbij in het bijzonder aandacht heeft voor de handel in hennepstekken en henneptoppen. Daartoe dienen de gangen en contacten van verdachte geobserveerd te worden.
De rechtbank is gelet op deze inhoud van het proces-verbaal van oordeel dat de officier van justitie op grond daarvan kon aannemen niet alleen dat er ten aanzien van verdachte een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 3 onder B en/of artikel 11a van de Opiumwet bestond, maar ook dat het stelselmatig observeren van verdachte in het belang van het onderzoek was. Het bevel observatie d.d. 21 juli 2011 verwijst naar voornoemd proces-verbaal van dezelfde datum. Daarmee voldoet het bevel aan de eisen van artikel 126g, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bevel observatie d.d. 21 juli 2011 daarmee
rechtmatig gegeven en is van onrechtmatige bewijsvergaring in dezen geen sprake.”
Voornoemd oordeel is juist. Het hof sluit zich aan bij deze overweging en neemt die over. Op grond hiervan wordt het verweer van de raadsman verworpen.

Feit 1

Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de woningen aan de [adres 1] te [gemeente 1] , de [adres 2] te [gemeente 1] , de [adres 3] te [gemeente 2] , de [adres 4] te [gemeente 1] en de [adres 5] te [gemeente 2] en/of dat hij hennepstekken/-planten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger in voornoemde woningen heeft schuldig gemaakt aan hennepteelt.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu verdachte niet dan wel in onvoldoende mate bij voornoemde kwekerijen betrokken is geweest om hem als medepleger daarvan te kunnen aanmerken.
Juridisch kader
Door de partijen wordt niet betwist dat er in de genoemde woningen hennep is geteeld. De vraag die voorligt is of verdachte als medepleger van het telen van hennep in deze woningen kan worden aangemerkt.
Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Beoordeling
Door de advocaat-generaal is in zijn requisitoir verwezen naar het door hem ingediende bewijsmiddelenoverzicht, waarin voor elk zaaksdossier bewijsmiddelen zijn opgesomd op grond waarvan volgens de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen.
De bewijsmiddelen bestaan voor wat betreft de vermeende betrokkenheid van verdachte bij deze feiten vrijwel alleen uit OVC-gesprekken, tapgesprekken en sms-wisselingen tussen verdachte en medeverdachten.
Het hof stelt vast dat hieruit wel enige betrokkenheid van verdachte bij de handel in hennep(-stekken) in het algemeen kan worden afgeleid, maar dat een specifieke betrokkenheid bij één van de genoemde hennepkwekerijen daar niet uit blijkt, in ieder geval niet in die mate dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in die woningen. Nu het door het openbaar ministerie aangevoerde bewijs onvoldoende concreet is om verdachte aan te merken als medepleger van het telen van hennep in één of meer van de genoemde kwekerijen en dit ook anderszins niet kan worden bewezen, dient verdachte, gelijk de rechtbank heeft gedaan, volledig te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

Feit 3

Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal dit standpunt gegrond op vier pijlers:
1. Uit het witwasdossier blijkt dat verdachte voor een bedrag van € 18.242,75 heeft aangekocht bij [bedrijf] en dat al deze facturen contant zijn betaald;
2. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een contant geldbedrag aangetroffen van € 2.926,75;
3. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn sieraden aangetroffen met een waarde van in totaal € 6.245,-;
Tegenover voornoemde uitgaven en bezittingen staan onvoldoende legale inkomsten, waardoor het niet anders kan zijn dan dat het hier gaat om van misdrijf (handel in hennep(-stekken) afkomstig geld.
4. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij meermalen hennepstekjes en hennep heeft verhandeld. Met de opbrengst heeft verdachte uitgaven gedaan en opnieuw hennepstekjes/hennep gekocht om vervolgens weer te verhandelen.
Op grond van het voorgaande is volgens de advocaat-generaal sprake van gewoontewitwassen dan wel witwassen.
Volgens de verdediging dient verdachte van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Uit de resultaten van het onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat verdachte in de ten laste gelegde periode over geld heeft beschikt dat hij niet kan verantwoorden. Bovendien is niet gebleken dat verdachte geld afkomstig van misdrijf heeft geprobeerd te verhullen of te verbergen, aldus de raadsman.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit uit van de volgende feiten en omstandigheden. Hierbij dient te worden vooropgesteld dat de ten laste gelegde pleegperiode loopt van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012. De feiten en omstandigheden waar het dossier melding van maakt die dateren van vóór deze periode en die aanvankelijk door de advocaat-generaal in zijn bewijsmiddelenoverzicht waren vermeld, worden om die reden buiten beschouwing gelaten.
In het opgemaakte proces-verbaal witwassen wordt onder meer gerelateerd dat er in de woning van verdachte diverse facturen zijn aangetroffen van aankopen bij [bedrijf] . In totaal is er in de periode van 26 november 2011 tot en met 11 mei 2012 voor een bedrag van € 18.242,75 aangekocht bij [bedrijf] . Al deze facturen zijn contant betaald. Het betreft allerlei producten die gebruikt kunnen worden voor een hennepkwekerij, waaronder speciale voeding, aarde, koolstoffilters en een voedingscomputer.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij deze goederen op verzoek van derden bij [bedrijf] heeft besteld en vervolgens aan die personen met winst heeft verkocht. Verdachte verkocht de goederen met een marge van 10%, zodat hij zelf die 10% verdiende. Verdachte heeft benadrukt dat hij de goederen niet met eigen geld heeft aangekocht; hij kreeg van de derde partij een voorschot waarmee de bestelde goederen werden betaald. Medeverdachte [medeverdachte 1] , eigenaar van [bedrijf] , zou een en ander kunnen bevestigen, aldus verdachte.
Voorts blijkt uit het dossier witwassen dat er bij verdachte thuis een contant geldbedrag van € 2.926,75 is aangetroffen en dat hij tevens beschikte over sieraden met een totale waarde van € 6.245,-.
Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij hennepstekjes heeft verhandeld en dat hij ook af en toe één of twee kilo hennep heeft verkocht waarmee hij per keer ongeveer 50 euro winst maakte. Voor de handel in hennepstekjes had verdachte een potje van 2 à 3.000 euro aan contanten. Het geld dat verdachte met de handel verdiende heeft hij onder meer gebruikt voor de kosten van levensonderhoud, zo heeft hij verklaard.
Beoordeling
Ten aanzien van de aankopen ter waarde van € 18.242,75 die bij [bedrijf] zijn gedaan, acht het hof verdachtes verklaring dat dit geld door derden werd voorgeschoten niet onaannemelijk. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld kan niet worden vastgesteld dat de aankopen zijn gedaan met geld dat afkomstig is uit misdrijf.
Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 2.926,75 dat bij verdachte thuis is aangetroffen stelt het hof vast dat dit past bij verdachtes verklaring dat hij een ‘potje’ had dat hij gebruikte voor de handel in hennepstekjes van 2 à 3.000,- . In zoverre kan worden bewezen dat verdachte geld heeft verworven en voorhanden gehad dat afkomstig was van misdrijf.
Ook kan tot een bewezenverklaring worden gekomen op grond van verdachtes eigen verklaring dat hij geld heeft verdiend met het meerdere malen handelen in hennep en hennepstekken en dat hij van het door hem verdiende geld uitgaven heeft gedaan.
Dit geldt niet voor de sieraden die bij verdachte thuis zijn aangetroffen. Hiervan kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat deze goederen zijn gekocht met geld afkomstig van misdrijf. In zoverre kan witwassen niet worden bewezen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen levert het feit dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van enige verhullings- dan wel verbergingshandeling door verdachte in de ten laste gelegde periode, niet op dat het ten laste gelegde witwassen niet kan worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak zou leiden. Dit aspect komt hierna aan de orde onder het kopje ‘strafbaarheid van het bewezenverklaarde’.

Feit 4

Onder 4 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - kort gezegd - de teelt/handel in hennepstekken/-planten, het plegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit en/of het plegen van gewoontewitwassen.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig het vonnis tot een bewezenverklaring gerequireerd.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er enkel sprake was van een samenwerkingsverband met medeverdachte [medeverdachte 3] en dat in geval van bewezenverklaring de pleegperiode zou moeten worden ingekort.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak wel degelijk sprake is van een criminele organisatie tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De verweren van de verdediging worden door de bewijsmiddelen, die in een eventuele op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, weersproken.
De rechtbank heeft in het vonnis met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit het volgende overwogen:

Samenwerkingsverband en structuur
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de misdrijven die binnen het onderzoek Spica zijn onderzocht gepleegd door een groep personen die in wisselende samenstelling deelnemen aan het plegen van die misdrijven. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband.
De rechtbank stelt daartoe op grond van opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van verdachte [medeverdachte 3] en in het bedrijf [bedrijf] van verdachte [medeverdachte 1] aan de [adres 7] vast dat er regelmatig contact is tussen de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 1] . In die gesprekken wordt gesproken over hennep gerelateerde activiteiten. In één van deze gesprekken praten deze personen ook gedrieën over een partij en over nieuwe wetgeving met betrekking tot wiet en over partijen en hennepstekken.
Daar komt bij dat tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] een
handgeschreven briefje is gevonden waarop de kosten en de verdeling van de geschatte omzet van een hennepkwekerij worden beschreven. Kennelijk is 60% van de omzet bestemd voor “wij”, wat duidt op meerdere personen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de op de [adres 1] , de [adres 2] , de [adres 8] , de [adres 9] , de [adres 4] en de [adres 3] aangetroffen hennepkwekerijen, welke hennepkwekerijen in het onderzoek Spica naar voren zijn gekomen, qua opbouw en inrichting overeenkomen. Bij deze hennepkwekerijen werd dezelfde elektrische installatie aangetroffen en was gebruik gemaakt van dezelfde materialen. Voorts werd in een aantal van deze hennepkwekerijen eenzelfde kalender aangetroffen waarop gegevens betreffende de aangetroffen kweek werden bijgehouden.
Het voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband.
Zekere duurzaamheid
Blijkens de zaakdossiers die deel uitmaken van het onderzoek Spica dateert de eerste binnen het bedoelde samenwerkingsverband aangetroffen hennepkwekerij van 2 februari 2011 en de laatste van 21 mei 2012. Het samenwerkingsverband is derhalve ongeveer 1,3 jaar, en bij voortduring, actief geweest, waarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zekere duurzaamheid.
Oogmerk
Uit het voorgaande vloeit voort dat het oogmerk van het samenwerkingsverband is het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf.
(…)
Deelneming
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel in de criminele activiteiten daarvan heeft, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
Vereist is bovendien dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat het samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat een persoon aantoonbaar betrokken is geweest bij één of meerdere door de organisatie gepleegde misdrijven dat deze persoon als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft dan immers actief aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie bijgedragen. Uit die actieve bijdrage, zeker indien daarover tevens contact is geweest met medeverdachten, vloeit eveneens voort dat hij op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van medeverdachte [medeverdachte 3] maakt de rechtbank op dat verdachte met andere personen onder meer spreekt over hennepstekken, over het opbouwen van hennepkwekerijen, over het verzorgen van hennepplanten, over opbrengsten, over de stroom bij de kwekerijen, over de tijd die de hennepplanten nog moeten staan voor er geoogst kan worden en over het knippen van hennepplanten.
Blijkens opgenomen vertrouwelijke communicatie bij het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de [adres 7] praat verdachte met andere personen over partijen hennep die zouden zijn afgenomen, over ‘PP’ en ‘AM’ en hennep en over (bestellingen van) hennepstekken en prijzen. De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte adviezen en opdrachten aan anderen geeft.
Op grond van observaties kan worden vastgesteld dat er ook fysiek contact is tussen
verdachte en personen die in de opgenomen vertrouwelijke communicatie naar voren komen.
De rechtbank maakt uit sms-wisselingen waar verdachte aan deelneemt op dat onder meer gesproken wordt over het vervangen van filters, over ‘AM’ dat bij verdachte besteld wordt en dat verdachte opdrachten geeft aan anderen.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan het [adres 10] werden
handgeschreven briefjes en facturen van [bedrijf] van april en mei 2012 aangetroffen. Op de briefjes stonden werkuren en reiskosten en verschillende namen met daarbij wat er per uur verdiend werd. Op een brief stond ook dat ‘de schele’ langs is geweest. In het onderzoek is als ‘de schele’ naar voren gekomen [betrokkene] , die een rol heeft bij het drogen van hennepoogsten. Op andere handgeschreven briefjes stonden de afkortingen ‘AM’ en ‘pp’ kennelijk doelend op bestellingen van hennepstekken en gedroogde hennep.
Blijkens de inhoud van het dossier wordt met AM ‘Amnesia’ en met PP ‘Power Plant’ bedoeld, zijnde verschillende soorten hennep.
De rechtbank stelt op grond van het voornoemde vast dat verdachte een rol heeft in het samenwerkingsverband gericht op het opbouwen van hennepkwekerijen, de handel in stekken en het oogsten en knippen en drogen van de hennep. Verdachte deelt daarbij opdrachten uit en brengt adviezen uit, en heeft in dat kader veel contact met andere deelnemers aan het samenwerkingsverband.
Voor verdachte geldt aldus dat de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen acht dat hij in de ten laste gelegde periode een rol heeft gespeeld bij de hennepkwekerijen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen. Dat hem die betrokkenheid niet in strafrechtelijke zin als pleger of medepleger kan worden aangerekend, doet niet af aan de conclusie dat hij als deelnemer aan de criminele organisatie is aan te merken. Daartoe is immers reeds de wetenschap omtrent het oogmerk van de organisatie voldoende, terwijl het door hem gepleegde misdrijf eveneens is gepleegd binnen de context van het betreffende samenwerkingsverband.”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en neemt die over. Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad binnen het samenwerkingsverband bestaande uit het faciliteren van hennepkwekerijen door deze te voorzien van de benodigde materialen, door het (af)leveren van hennepstekken en door het zorgdragen voor het afleveren van de hennep bij afnemers. Verdachte heeft binnen de organisatie een soort ‘regiefunctie’ vervuld.
Met betrekking tot de aard en het doel van de criminele organisatie wordt in het bijzonder het volgende opgemerkt. Het gehele strafrechtelijke onderzoek genaamd ‘Spica’ is ingestoken op de verdenking dat alle veertien in dit onderzoek voorkomende hennepkwekerijen door de organisatie werden geëxploiteerd: de organisatie zou verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de kwekerijen, het leveren van de stekjes, het (laten) beheren van de kwekerijen, het oogsten/knippen en het afzetten van de oogst. Ook de advocaat-generaal en de rechtbank zijn er vanuit gegaan dat (een aantal van) de ten laste gelegde hennepkwekerijen voor rekening en risico van de organisatie werden gerund. Het hof acht dit niet bewezen.
Uit het onderhavige dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat de organisatie gericht was op de faciliterende, logistieke aspecten van de hennepteelt. Het concrete telen en het verzorgen van de kwekerijen gebeurde door anderen en kan niet aan de organisatie worden toegeschreven, ook niet in die zin dat de bewoners van de panden waarin hennepkwekerijen zijn aangetroffen daarbij door leden van de organisatie werden aangestuurd.
Ten slotte kan - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet worden bewezen dat de organisatie (tevens) tot oogmerk heeft gehad het plegen van diefstal van elektriciteit. Weliswaar gaan hennepkwekerijen vaak gepaard met diefstal van elektriciteit, hetgeen ook in de onderhavige zaak soms het geval is geweest, maar de organisatie kan niet met het plegen van dit feit in verband worden gebracht. Wel bewezen is dat de organisatie naast het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf, gewoontewitwassen tot oogmerk heeft gehad. Met voornoemde handel in hennepplanten en/of -stekken verwierf de organisatie immers (van misdrijf afkomstig) geld, waarmee opnieuw hennepplanten en/of
-stekken werd(en) verhandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 3:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten uit de hennepteelt en hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en
- het plegen van gewoontewitwassen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde wordt overwogen:
Het hof acht bewezen dat verdachte geld heeft verdiend uit de door hem gepleegde handel in hennep(-stekken) en dat het bij hem thuis aangetroffen geldbedrag van € 2.926,75 daarvan afkomstig is. Dit geld is onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent witwassen. Nu er ten aanzien van het verwerven en voorhanden hebben van dit geldbedrag geen sprake is van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan het bewezenverklaarde niet als witwassen worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarom in zoverre ter zake van feit 3 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor zover verdachte met het door hem verdiende geld opnieuw hennep(-stekken) heeft gekocht en hij er (andere) uitgaven van heeft gedaan, is er evenwel tevens sprake van het ‘omzetten’ en/of ‘overdragen’ van uit misdrijf verkregen gelden. In zoverre kan het feit wél als witwassen worden gekwalificeerd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, voor zover het betreft het overdragen en/of omzetten (uitgeven) van van misdrijf afkomstig geld.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de verkoop van hennepstekken, het faciliteren van hennepkwekerijen en het bemiddelen bij het afzetten van de oogst. Evenals de advocaat-generaal gaat het hof ervan uit dat de verschillende leden van de criminele organisatie een min of meer gelijkwaardige rol hebben vervuld, waarbij ieder zijn eigen taak had. Voor verdachte geldt dat hij een soort regiefunctie heeft vervuld. Verdachte heeft op voornoemde wijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit wordt hem ernstig aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen waardoor de integriteit van
het financieel en economisch verkeer is aangetast.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2017 eerder is veroordeeld ter zake van een hennepgerelateerd feit. De straf die hem in dat kader is opgelegd heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft in dit kader naar voren gebracht dat de onderhavige zaak een grote impact op hem heeft gehad, onder meer op financieel vlak. Daardoor kreeg verdachte ook psychologische problemen. Sinds kort heeft verdachte een vaste baan, hetgeen hem goed doet. Verdachte heeft verder benadrukt dat de onzekerheid en lange duur van de procedure zwaar op hem hebben gedrukt.
De procedure in eerste aanleg en die in hoger beroep hebben inderdaad veel tijd in beslaggenomen. De redelijke termijn is in beide instanties met ongeveer een half jaar overschreden, waardoor de totale procedure ongeveer 5 jaar heeft geduurd. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de straf dient te worden verdisconteerd.
Alles afwegende acht het hof net als de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf passend en geboden. Omdat het hof van een ander feitencomplex uitgaat, wijkt deze straf af van de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, acht het hof het aangewezen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Dit leidt ertoe dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend acht, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, zal opleggen. Dit betekent dat verdachte na aftrek van voorarrest niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij Liander zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft de zaaksdossiers 3, 4, 7, 8, 10 en 12 tot en met 14, en het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging voor zover dit feit ziet op het verwerven en voorhanden hebben van
€ 2.926,75.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
77 (zevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.