Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
Grief Ibestrijdt de veroordeling door de kantonrechter tot betaling van € 1.150,- wegens achterstallige huur. Volgens
grief IIheeft de kantonrechter ten onrechte aangenomen dat [appellant] de sleutels van de kamer niet aan [geïntimeerde] heeft afgegeven.
Grief IIIbouwt daarop voort en stelt dat [appellant] door de kantonrechter ten onrechte is veroordeeld om de sleutels van de kamer alsnog aan [geïntimeerde] terug te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom. Met
grief IVbetoogt [appellant] dat de kantonrechter [geïntimeerde] in de kosten van de verzetprocedure had dienen te veroordelen.
grief Ioverweegt het hof dat voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding de volgende drie voorwaarden gelden (HR 28 mei 2004, LJN AP0263):
grieven II en III, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, heeft [appellant] (samengevat) ten grondslag gelegd dat hij op 29 mei 2015, de avond nadat hij de kamer had ontruimd, drie sleutels (twee van tussendeuren en één van zijn eigen kamer) in de brievenbus heeft gedeponeerd van de kledingzaak van [geïntimeerde] , die zich vrijwel naast het gehuurde bevindt. Bovendien heeft [geïntimeerde] in haar antwoordconclusie in verzet aangevoerd dat zij in de toegangsdeur van de kamer een nieuw slot en cilinder heeft laten aanbrengen, aldus [appellant] .
grief IVslaagt, aangezien [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en van de eerste aanleg.
Griffierecht € 311,-