ECLI:NL:GHARL:2017:4373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
200.181.891/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en ontruiming van gehuurde kamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een huurder, en [geïntimeerde], de verhuurder. De zaak betreft een geldvordering wegens huurachterstand en de ontruiming van een kamer die door [appellant] werd gehuurd. In eerste aanleg had de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de kamer en betaling van een huurachterstand van € 1.150,-. [appellant] heeft echter betwist dat er sprake was van een huurachterstand en heeft aangevoerd dat hij de huur voor de maand maart contant heeft betaald. Tevens heeft hij gesteld dat hij de kamer op 29 mei 2015 heeft ontruimd en de sleutels heeft ingeleverd.

Het hof heeft in hoger beroep vastgesteld dat [geïntimeerde] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een huurachterstand van € 1.150,- bestond. Het hof oordeelde dat er geen (spoedeisend) belang was bij de teruggave van de sleutels, aangezien [geïntimeerde] zelf had aangegeven dat de sloten kapot waren en vervangen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, die in totaal zijn vastgesteld op € 1.299,19.

Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van een vordering in kort geding, evenals de noodzaak voor de eiser om een spoedeisend belang aan te tonen. Het hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard en de eerdere beslissingen van de kantonrechter vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.891/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4324756 \ CV EXPL 15-7954)
arrest van 23 mei 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het verstekvonnis in kort geding van 17 juni 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter) en het vonnis na verzet in kort geding, door de kantonrechter gewezen op 30 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de appeldagvaarding van 21 oktober 2015 (met één productie), waarin de grieven zijn opgenomen,
- het herstelexploot van 7 december 2015.
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding strekt ertoe dat het hof het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015 vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
Op de eerst dienende dag is [geïntimeerde] niet verschenen, waarna tegen haar verstek is verleend.
2.4
[appellant] heeft arrest gevraagd en heeft daartoe de stukken overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep - voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil - uit van de volgende feiten die als vaststaand hebben te gelden.
3.2
Sedert 2013 verhuurde [geïntimeerde] een kamer, gelegen op de eerste verdieping van de woning aan de [a-straat] 45 te [B] (hierna: de kamer), aan [appellant] . De huurprijs bedroeg € 350,- per maand inclusief gas, water en licht. Partijen hebben geen schriftelijke huurovereenkomst opgesteld.
3.3
Bij brief van 1 mei 2015 heeft mr. Werle, advocaat te [B] , [appellant] namens [geïntimeerde] bericht dat hij op dat moment een huurachterstand heeft (inclusief de maand mei 2015) van drie maanden en dat medehuurders, aangrenzende bewoners en derden hebben geklaagd over door hem veroorzaakte overlast. Deze overlast bestaat volgens de brief uit de uitwassen van drugs- en alcoholgebruik, het produceren van lawaai en het vertonen van overige vormen van (intimiderend) wangedrag. Om die redenen is [appellant] gesommeerd de kamer te ontruimen en de huurachterstand aan te zuiveren.
3.4
[appellant] heeft de kamer eind mei 2015 verlaten. Hij heeft zich blijkens een uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente Leeuwarden per 27 mei 2015 ingeschreven op het adres [b-straat] 28 te [A] .

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Bij exploot van 8 juni 2015 is [appellant] door [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard, waarbij [geïntimeerde] heeft gevorderd (samengevat) veroordelingen van [appellant] tot ontruiming van de kamer (op straffe van verbeurte van een dwangsom) en tot betaling van de huurachterstand (tot en met de maand mei) van € 1.150,-, met nevenvorderingen.
4.2
Bij verstekvonnis van 17 juni 2015 heeft de kantonrechter (voor zover relevant en samengevat) [appellant] veroordeeld om de kamer te ontruimen, deze in goede staat op te leveren en de sleutels aan [geïntimeerde] te overhandigen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder is [appellant] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand over de maanden maart, april en mei 2015 van € 1.150,- en tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] . Het vonnis is door de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3
Na gedaan verzet door [appellant] heeft de kantonrechter bij vonnis van 30 september 2015 bekrachtigd de veroordeling om de sleutels van de kamer aan [geïntimeerde] terug te geven (op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [appellant] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 5.000,-) en de veroordeling tot betaling van de huurachterstand over de maanden maart, april en mei 2015 van € 1.150,-, alsmede de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die veroordelingen. Voor het overige heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 17 juni 2015 vernietigd en het meer of anders gevorderde afgewezen, onder de bepaling dat partijen hun eigen kosten dragen, zowel van de verstekprocedure als van de verzetprocedure.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Tegen het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015 heeft [appellant] vier genummerde grieven ontwikkeld.
Grief Ibestrijdt de veroordeling door de kantonrechter tot betaling van € 1.150,- wegens achterstallige huur. Volgens
grief IIheeft de kantonrechter ten onrechte aangenomen dat [appellant] de sleutels van de kamer niet aan [geïntimeerde] heeft afgegeven.
Grief IIIbouwt daarop voort en stelt dat [appellant] door de kantonrechter ten onrechte is veroordeeld om de sleutels van de kamer alsnog aan [geïntimeerde] terug te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom. Met
grief IVbetoogt [appellant] dat de kantonrechter [geïntimeerde] in de kosten van de verzetprocedure had dienen te veroordelen.
5.2
Ten aanzien van
grief Ioverweegt het hof dat voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding de volgende drie voorwaarden gelden (HR 28 mei 2004, LJN AP0263):
a. er moet een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening zijn;
b. het bestaan van de vordering moet voldoende aannemelijk zijn;
c. in de afweging van de belangen van partijen moet het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling ingeval van een toewijzing van de vordering worden betrokken.
5.3
[appellant] heeft (ook in eerste aanleg) betwist dat hij drie maanden huurachterstand had en dat de vermeende huurachterstand van € 1.150,- door [geïntimeerde] op geen enkele wijze is gespecificeerd. In hoger beroep heeft [appellant] zijn verweer nader onderbouwd. [appellant] stelt thans dat hij de huur over de maand maart 2015 op verzoek van [geïntimeerde] contant heeft voldaan, waar hij gewoon was de huur per bank aan haar te betalen. Deze betaling heeft volgens [appellant] op twee momenten plaatsgevonden, namelijk op 9 maart 2015 (€ 200,-) en op 18 maart 2015 (€ 166,-). De extra betaling van € 16,- had betrekking op de kosten van het aanbrengen van een cilinder. Ter onderbouwing van deze betalingen heeft [appellant] afschriften van pintransacties overgelegd. Verder stelt [appellant] dat de betaling op 9 maart 2015 heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de bewoner ( [C] genaamd) van een andere kamer in hetzelfde pand. [appellant] biedt bewijs aan door deze [C] te horen als getuige. Verder stelt [appellant] thans dat [geïntimeerde] wenste dat hij de kamer zo spoedig mogelijk zou ontruimen en dat partijen daarom zijn overeengekomen dat [appellant] de huur voor de maand mei 2015 niet hoefde te voldoen, mits hij de kamer uiterlijk op 31 mei 2015 zou hebben verlaten. Volgens [appellant] heeft hij aan deze voorwaarde voldaan, omdat hij op 29 mei 2015 de kamer heeft verlaten met achterlating van de door [geïntimeerde] gewenste roerende zaken. Deze afspraak is gemaakt in de Albert Heijn te Sneek, aldus [appellant] .
5.4
Het hof overweegt dat [appellant] ten tijde van de inleidende dagvaarding volgens de stellingen van [geïntimeerde] drie maanden achter was met het betalen van de huur. Uitgaande van een huur van € 350,- per maand zou dat een totaalbedrag van € 1.050,- betekenen. Gevoegd bij de gemotiveerde betwisting van de huurachterstand door [appellant] zoals weergegeven in 5.3, kan in hoger beroep niet worden gezegd dat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] een vordering van € 1.150,- (of minder) heeft op [appellant] uit hoofde van de huurovereenkomst. Aangezien derhalve niet aan de in 5.2 genoemde voorwaarden wordt voldaan, slaagt grief I.
5.5
Ter toelichting op de
grieven II en III, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, heeft [appellant] (samengevat) ten grondslag gelegd dat hij op 29 mei 2015, de avond nadat hij de kamer had ontruimd, drie sleutels (twee van tussendeuren en één van zijn eigen kamer) in de brievenbus heeft gedeponeerd van de kledingzaak van [geïntimeerde] , die zich vrijwel naast het gehuurde bevindt. Bovendien heeft [geïntimeerde] in haar antwoordconclusie in verzet aangevoerd dat zij in de toegangsdeur van de kamer een nieuw slot en cilinder heeft laten aanbrengen, aldus [appellant] .
5.6
[appellant] heeft gebruik gemaakt van de herstelfunctie van het hoger beroep door zijn verweer dat hij de sleutels bij [geïntimeerde] heeft ingeleverd, nader te preciseren. Bij gebreke van een weerwoord van [geïntimeerde] , kan de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] de sleutels niet heeft ingeleverd, in kort geding in hoger beroep daarom niet als voldoende aannemelijk worden aangemerkt. Het hof overweegt voorts dat ook in kort geding de regel geldt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt (art. 3:303 BW). [appellant] heeft er terecht op gewezen dat [geïntimeerde] in haar antwoordmemorie in verzet stelt dat het slot en de cilinder kapot zijn en dat zij een nieuw slot en een nieuwe cilinder heeft laten plaatsen. Zonder nadere toelichting ziet het hof niet in waarom [geïntimeerde] dan nog (spoedeisend) belang heeft bij afgifte door [appellant] van de (oude) sleutels, nu het slot en de cilinder volgens haar eigen stellingen kapot zijn en vervangen. Een dergelijke toelichting, waarvan het op de weg van [geïntimeerde] ligt om die te geven, ontbreekt echter. De grieven II en III slagen daarom eveneens.
5.7
Uit het voorgaande volgt, dat het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015 (voor zover aangevochten) zal worden vernietigd. Dit brengt mee dat ook
grief IVslaagt, aangezien [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en van de eerste aanleg.
5.8
Voor alle duidelijkheid zal het hof het gehele vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015 vernietigen alsmede het verstekvonnis van de kantonrechter van 17 juni 2015. De vorderingen van [geïntimeerde] worden alsnog geheel afgewezen. [geïntimeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van beide instanties, die worden vastgesteld op:
Eerste aanleg:
Salaris advocaat € 600,-
Hoger beroep:
Griffierecht € 311,-
Kosten appeldagvaarding € 94,19
Salaris advocaat € 894,- (1 punt maal tarief € 894,-)
Totaal € 1.299,19
De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding in eerste aanleg blijven voor rekening van [appellant] .
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015,
en alsnog rechtdoende in het verzet:
vernietigt het verstekvonnis van de kantonrechter van 17 juni 2015;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in beide instanties en stelt deze kosten aan de zijde van [appellant] vast op € 600,- in eerste aanleg en op € 1.299,19 in hoger beroep;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 mei 2017.