ECLI:NL:GHARL:2017:4368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
21-007391-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor medeplegen hennepteelt en diefstal elektriciteit, vrijspraak voor overige adressen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt op twee adressen en diefstal van elektriciteit op één van deze adressen. De rechtbank had de verdachte ook vrijgesproken van hennepteelt op andere adressen, wat het hof in stand hield. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wezenlijk had bijgedragen aan de hennepteelt op de vrijgesproken adressen. De zaak was onderdeel van een groter onderzoek, genaamd 'Spica', gericht op een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennepstekken en het faciliteren van hennepkwekerijen. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een gelijkwaardige rol had binnen deze organisatie. De verdediging voerde aan dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en onrechtmatige observaties, maar het hof volgde deze argumenten niet. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De in beslag genomen Renault Megane werd teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007391-14
Uitspraak d.d.: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 met parketnummer 07-662571-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het hem onder 1 en 2 (zaaksdossiers 2, 3, 4, 6 en 9) en het onder 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Van de overige zaaksdossiers die onder 1 en 2 aan verdachte ten laste zijn gelegd is verdachte vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor feit 3. De inbeslaggenomen Renault Megane is verbeurdverklaard en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 april 2017 en 16 mei 2017, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 (zaaksdossiers 2, 3, 4, 6 en 9) ten laste gelegde en het onder 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen auto dient te worden verbeurdverklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 (zaaksdossiers 5, 7, 8 en 10 t/m 14) en 2 (zaaksdossiers 5, 7 en 10 t/m 14) en het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Voorts zal de officier van justitie ten aanzien van feit 1, zaakdossiers 5, 7, 8 en 10 t/m 14, en feit 2, zaaksdossiers 5, 7 en 10 t/m 14 en feit 3 niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu de advocaat-generaal te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren (meer) bestaan tegen de vrijspraak van deze feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, onrechtmatige observaties en schending van het gelijkheidsbeginsel. Deze omstandigheden zouden gezamenlijk moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Het hof volgt de raadsvrouw hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
De overschrijding van de redelijke termijn, waarvan inderdaad sprake is, zal tot strafvermindering leiden en is geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, óók niet in samenhang met één of meer van de andere omstandigheden.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte ten onrechte is onderworpen aan stelselmatige observatie omdat er geen sprake zou zijn van verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, is van belang het proces-verbaal d.d. 21 juli 2011 met nummer 2011039879, waarmee de aanvraag voor de stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering onderbouwd is. In dat proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:
Medeverdachte [medeverdachte 1] , eigenaar van [bedrijf] , en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde hennepteelt en witwassen. Op camerabeelden is meermalen een Volkswagen Caddy die ten name van verdachte is gesteld, op de toerit naar het bedrijfspand van medeverdachte [medeverdachte 1] te zien.
Voorts is waargenomen dat op 1 juli 2011 genoemde Volkswagen Caddy bij het bedrijf van [medeverdachte 1] geparkeerd stond en dat er vermoedelijk goederen werden ingeladen. Vervolgens werd gezien dat de bestuurder van de Volkswagen Caddy eerst naar de Praxis reed en daarna naar diverse panden en kort in deze panden verbleef. Onder andere werd gezien dat de Caddy naar de [adres 1] reed en dat de bestuurder de woning binnen ging. Uit de beschikbare systemen bleek dat op de [adres 1] [betrokkene 1] staat ingeschreven. [betrokkene 1] is in 2006 en 2010 aangehouden bij een hennepplantage. Tevens werd vastgesteld dat de Volkswagen Caddy naar de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] reed en dat de bestuurder en de passagier de woning in gingen. De bijrijder bleef bij deze woning achter en de bestuurder vertrok met de Caddy.
Op 13 juli 2011 werd door het observatieteam gezien dat de Caddy van [verdachte] geparkeerd stond bij de woning aan de [adres 7] te [plaats 1] . Op dit adres bleek een telefoonabonnement te zijn afgegeven op naam van [verdachte] .
Uit een vergelijking met een pasfoto van [verdachte] bleek dat een van de personen in de Caddy inderdaad [verdachte] was.
Op 8 juli 2011 en 14 juli 2011 werd een warmtemeting verricht op de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] . Beide keren werd een afwijkend warmtebeeld geconstateerd op het dak van de woning. Vermoedelijk is hier een hennepplantage in bedrijf.
Blijkens voornoemd proces-verbaal bestaat aldus het vermoeden dat [verdachte] betrokken is bij hennepteelt en dat hij daarbij mogelijk samenwerkt met of in opdracht van [medeverdachte 1] . Het onderzoeksteam acht het van groot belang vast te stellen waar de hennepstekken en de henneptoppen vandaan komen en naar toe gaan. Het vermoeden bestaat dat middels observaties van verdachte kan worden vastgesteld waar de hennepkwekerijen in bedrijf zijn en zodoende ook waar de hennepstekken en henneptoppen vandaan komen en naar toe gaan.
Op grond van de genoemde inhoud van het proces-verbaal kon de officier niet alleen aannemen dat er ten aanzien van verdachte een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 3 onder B en/of artikel 11a van de Opiumwet bestond, maar ook dat het stelselmatig observeren van verdachte in het belang van het onderzoek was. Het bevel observatie d.d. 21 juli 2011 verwijst naar voornoemd proces-verbaal van dezelfde datum. Daarmee voldoet het bevel aan de eisen van artikel 126g, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is het bevel tot observatie d.d. 21 juli 2011 aldus rechtmatig gegeven.
Met betrekking tot het verweer dat er sprake zou zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel door verdachte wel te vervolgen en de bewoners van de woningen waar de hennepkwekerijen zijn aangetroffen niet, dient voorop te worden gesteld dat het in artikel 167 eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel inhoudt dat de officier van justitie bevoegd is - op gronden aan het algemeen belang ontleend - af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde - waaronder het gelijkheidsbeginsel - kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Van een dergelijke strijdigheid is het hof in de onderhavige zaak niet gebleken. Blijkens het dossier is het strafrechtelijke onderzoek ‘Spica’ gericht geweest op het blootleggen van een criminele organisatie die een groot aantal hennepkwekerijen zou exploiteren. In dit kader is verdachte in het onderzoek naar voren gekomen. Zijn situatie laat zich niet vergelijken met die van de personen waarbij de hennepkwekerijen zijn aangetroffen en ten aanzien van wie geen verdere betrokkenheid bij de organisatie is gebleken.
Het verweer van de verdediging slaagt niet. De aangevoerde omstandigheden vormen afzonderlijk, noch tezamen aanleiding tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een/de pand(en) gelegen aan,
- de [adres 3] te [plaats 1] (zaakdossier 2) en/of
- de [adres 4] te [plaats 1] (zaakdossier 3) en/of
- de [adres 5] te [plaats 1] (zaakdossier 4) en/of
- de [adres 6] te [plaats 2] (zaakdossier 6) en/of
- de [adres 7] te [plaats 1] (zaakdossier 9) en/of
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een/de pand(en) gelegen aan
- de [adres 3] te [plaats 1] (zaakdossier 2) en/of
- de [adres 4] te [plaats 1] (zaakdossier 3) en/of
- de [adres 5] te [plaats 1] (zaakdossier 4) en/of
- de [adres 6] te [plaats 2] (zaakdossier 6) en/of
- de [adres 7] te [plaats 1] (zaakdossier 9) en/of
heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
feit 4:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, plegen van gekwalificeerde diefstal van (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit en/of
- het plegen van gewoontewitwassen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Feit 1 en 2

Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de woning(en) aan de [adres 3] te [plaats 1] , de [adres 4] te [plaats 1] , de [adres 5] te [plaats 1] , de [adres 6] te [plaats 2] en de [adres 7] te [plaats 1] en/of dat hij hennepstekken/-planten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
Het onder 2 ten laste gelegde feit betreft het verwijt dat verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit in de ten laste gelegde woningen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger in voornoemde woningen heeft schuldig gemaakt aan hennepteelt en tevens aan diefstal van elektriciteit.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt in alle genoemde woningen behalve ten aanzien van het adres [adres 6] te [plaats 2] . Ten aanzien van dat adres heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot het adres [adres 7] te [plaats 1] is er volgens de verdediging sprake van onrechtmatig binnentreden, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Van het onder 2 ten laste gelegde dient verdachte volledig te worden vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat hij bij diefstal van elektriciteit betrokken is geweest.
Juridisch kader
Door de partijen wordt niet betwist en uit het dossier blijkt ook dat er in de genoemde woningen hennep is geteeld. De vraag die voorligt is of verdachte als medepleger van het telen van hennep in deze woningen kan worden aangemerkt.
Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[adres 3] te [plaats 1] (zaaksdossier 2)
Op 2 februari 2011 is in de woning aan de [adres 3] te [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen waarbij sprake was van diefstal van elektriciteit. Uit bevindingen van Liander en de verklaring van de huurder [betrokkene 2] kan worden vastgesteld dat deze kwekerij reeds vanaf juli 2010 actief is geweest.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat verdachte één keer bij hem thuis is geweest om de zolder leeg te halen. Verdachte hielp om de aarde van zolder te halen. Dat was ná de ontmanteling van de (eerste) kwekerij. Een en ander vindt bevestiging in de verklaring van een buurtbewoner die heeft gezien dat hij enige dagen na de ontmanteling van de kwekerij met regelmaat een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 1] bij de woning van [betrokkene 2] zag staan en dat er mannen met zakken aan het slepen waren. Deze Volkswagen Caddy staat op naam van verdachte.
In de woning van [betrokkene 2] is op 24 november 2011 opnieuw een hennepkwekerij aangetroffen. De 34 hennepplanten stonden in een growtent. [betrokkene 2] heeft over deze tweede kwekerij verklaard dat hij verdachte had verteld over zijn financiële situatie en dat verdachte toen zei dat hij een tent, lampen en plantjes voor hem had. [betrokkene 2] was blut en zou verdachte betalen met de eerste oogst. [betrokkene 2] heeft toen voor de tweede keer een kwekerij opgezet en heeft een stuk of 30 plantjes van verdachte gekocht. Verdachte kwam één keer per maand kijken hoe het met de kwekerij ging. [betrokkene 2] verzorgde de plantjes zelf, zo heeft hij verklaard.
De gegevens van het peilbaken dat gedurende het onderzoek onder verdachtes auto is geplaatst, wijzen uit dat hij in de periode van 6 september 2011 tot en met 10 oktober 2011 regelmatig op de [adres 3] in [plaats 1] aanwezig is geweest. Daarnaast heeft buurtbewoner [getuige 1] verklaard dat de personen die betrokken waren bij de activiteiten die sinds een paar weken op [adres 3] plaatsvonden, gebruik maakten van een VW Caddy met kenteken [kenteken 1] .
Verdachte heeft ontkend dat hij iets met de kwekerij(en) op het adres van [betrokkene 2] te maken heeft gehad. Het is wel mogelijk dat hij eens bij [betrokkene 2] op bezoek is geweest.
[adres 4] te [plaats 1] (zaaksdossier 3)
Op 2 maart 2011 is in het pand aan de [adres 4] te [plaats 1] , alwaar voorheen een discotheek genaamd “ [naam club] ” gevestigd was, een hennepkwekerij met 1284 planten aangetroffen. In een andere kweekruimte bleek net te zijn geoogst. Tevens was sprake van diefstal van elektriciteit. Volgens bevindingen van Liander is de kwekerij in ieder geval in de periode van november 2010 tot en met 2 maart 2011 in werking geweest.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard dat elektriciteit zijn specialiteit is en dat verdachte wel eens wat technische dingen aan hem heeft gevraagd. Als verdachte eens een probleempje had met elektra dan hielp [betrokkene 3] hem daarbij of adviseerde hem daarover. Verdachte vroeg dan ook wel eens of [betrokkene 3] even kwam kijken.
[betrokkene 3] heeft verder verklaard dat hij samen met [verdachte] in de ‘oude danszaal’ is geweest, alwaar een grote kwekerij was gevestigd. Zij waren daar omdat [verdachte] iets moest doen. [betrokkene 3] is daar twee of drie keer geweest.
Toen [betrokkene 3] samen met verdachte in de oude danszaal was, zag [betrokkene 3] de hennepplanten staan. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) moest bij de waterbak zijn. [betrokkene 3] was er eerder geweest voor een storing. Op de vraag hoe ze eigenlijk binnenkwamen bij [naam club] heeft [betrokkene 3] geantwoord dat verdachte de sleutel altijd had.
Uit de verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat [betrokkene 3] heeft gezien dat verdachte bij de danszaal met een kannetje voeding liep.
Naast het voorgaande bevat het dossier een OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] van 20 september 2011 waarin wordt gezegd: “ [medeverdachte 3] : de discotheek hoe lang is dat al geleden man. (…) Dus ongeveer eind februari is dat ding geklapt. Zeven maanden geleden. [verdachte] : dat moest hem worden jongen, mijn begin was dat jonge m’n eerste.”
Daarnaast is er een OVC-gesprek tussen verdachte en ene [naam 1] van 26 september 2011 waarin verdachte zegt: “ [naam club] . Ze gingen wel goed man, die dingen”.
[adres 5] te [plaats 1] (zaaksdossier 4)
Op 31 augustus 2011 is in de woning aan de [adres 5] te [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen met 375 hennepplanten, waarbij sprake was van diefstal van elektriciteit. Volgens bevindingen van Liander is de kwekerij van juli 2011 tot augustus 2011 in werking geweest.
Buurtbewoner [getuige 2] heeft verklaard over zaag- en boorgeluiden in de woning aan de [adres 5] in de tweede week van juli 2011. Tijdens deze periode heeft [getuige 2] verschillende mensen gezien, waaronder een man met een witte bestelauto met kenteken [kenteken 2] .
Verdachte had destijds een witte Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 1] . Blijkens de peilbakengegevens is deze auto in de maand augustus 2011 meermalen aanwezig is geweest ter hoogte van de [adres 5] te [plaats 1] .
Voorts is door het observatieteam waargenomen dat de Volkswagen Caddy van verdachte op 13 juli 2011 en 22 juli 2011 in de omgeving van de [adres 5] te [plaats 1] geparkeerd heeft gestaan en is gezien dat verdachte op 22 juli samen met [betrokkene 3] uit de woning aan de [adres 5] kwam.
[betrokkene 3] heeft bevestigd dat hij samen met verdachte in de woning is geweest. Hij had verdachte onderweg getroffen: “Dan vertelde hij dat er een zekering kapot was, dan ging ik er gewoon naar toe”. Volgens [betrokkene 3] ging dit om een zekering in de keuken. [betrokkene 3] zag in de woning wel allerlei spullen die hij associeerde met spullen voor een plantage.
Verdachte heeft ontkend iets met de hier aangetroffen kwekerij te maken te hebben gehad.
[adres 6] te [plaats 2] (zaaksdossier 6)
Op 19 oktober 2011 is in de woning aan de [adres 6] te [plaats 2] een hennepkwekerij aangetroffen. Daarnaast was sprake van diefstal van elektriciteit. Volgens bevindingen van Leander is de kwekerij van augustus 2011 tot en met 19 oktober 2011 in werking geweest.
Bewoonster [betrokkene 4] heeft verklaard dat er vanaf 12 juli 2011 een hennepkwekerij in haar woning is opgezet door een paar mannen. Op een aan haar getoonde foto heeft zij verdachte herkend en verklaard dat verdachte één of twee keer per week bij haar langs kwam om de kwekerij te verzorgen. Verdachte had een sleutel van de woning en was er ook bij op het moment van het rooien midden in de nacht.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij heeft geholpen met het opbouwen van de kwekerij aan de [adres 6] te [plaats 2] en dat hij de planten water heeft gegeven.
De peilbakengegevens van verdachtes auto bevestigen dat hij in de periode van 25 augustus 2011 tot en met 8 oktober 2011 meermalen (na)bij de [adres 6] te [plaats 2] is geweest.
[adres 7] te [plaats 1] (zaaksdossier 9)
Op 21 mei 2012 is in de woning aan de [adres 7] te [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens Liander is de kwekerij van april 2012 tot 21 mei 2012 in werking geweest. Hierbij was ook sprake van diefstal van elektriciteit.
De eigenaar van de woning heeft de woning vanaf 1 augustus 2010 tot en met 1 augustus 2012 verhuurd aan verdachte.
De buurman van [adres 8] heeft verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt; verdachte) de huurder is van [adres 7] en dat hij er in de zomer van 2010 is komen wonen. [verdachte] was regelmatig overdag thuis.
Het dossier bevat verder diverse OVC-gesprekken die over het telen van hennep lijken te gaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad op de [adres 7] heeft gewoond, maar dat hij zijn woning op een gegeven moment ter beschikking heeft gesteld voor het plaatsen van een hennepkwekerij in de woning. Hiervoor zou hij € 2.000,- krijgen. Toen de kwekerij in de woning actief was, woonde verdachte er niet meer, zo heeft hij verklaard. Verdachte heeft ontkend dat hij verder iets met de kwekerij te maken heeft gehad.
Beoordeling
[adres 3] te [plaats 1] (zaaksdossier 2)
Ten aanzien van de kwekerij die op 2 februari 2011 in de woning aan de [adres 3] te [plaats 1] is aangetroffen, blijkt enkel dat verdachte ná de ontmanteling heeft geholpen de zolder leeg te halen. Niet blijkt dat dat hij daarvoor een rol heeft gehad bij het kweken van de hennep. Hij kan daarom niet als medepleger daarvan worden aangemerkt, hetgeen ook geldt voor de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit.
Ten aanzien van de tweede kwekerij, die op 24 november 2011 is aangetroffen, blijkt op grond van voorgaande bewijsmiddelen dat verdachte het materiaal en de hennepplantjes heeft geleverd aan bewoner [betrokkene 2] . Daarnaast kwam verdachte af en toe kijken hoe het met de kwekerij ging. De kwekerij werd door [betrokkene 2] zelf verzorgd.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en de advocaat-generaal heeft gevorderd, heeft verdachte daarmee een onvoldoende wezenlijke bijdrage geleverd aan het telen van hennep in de woning. Verdachte heeft slechts faciliterende handelingen verricht. Hoewel het hof van dezelfde feiten als de rechtbank en de advocaat-generaal uitgaat, wordt daaraan - in het licht van de huidige jurisprudentie - een andere conclusie verbonden. Verdachte zal in zoverre van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
[adres 4] te [plaats 1] (zaaksdossier 3)
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht het hof evenals de rechtbank en de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in het pand aan de [adres 4] te [plaats 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte daar meermalen (samen met anderen) is geweest, dat hij over de sleutel beschikte en dat hij handelingen heeft verricht die daadwerkelijk gericht waren op het telen van hennep: uit het feit dat verdachte bij de waterbak moest zijn kan worden afgeleid dat hij de planten water heeft gegeven en daarnaast heeft hij de planten kennelijk voeding gegeven. Verdachte heeft op die manier een wezenlijke bijdrage geleverd aan het telen van hennep.
Het hof acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit.
Nu verdachte op voornoemde wijze zo vergaand betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, kan het niet anders zijn dan dat hij ervan op de hoogte is geweest dat de elektriciteit buiten de meter om liep. Dit vindt bevestiging in het feit dat verdachte [betrokkene 3] heeft meegenomen naar het betreffende pand voor een storing, zo blijkt uit diens verklaring. Het hof acht in zoverre het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens bewezen.
[adres 5] te [plaats 1]
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan niet meer worden vastgesteld dan dat verdachte meermalen in/bij de woning aan de [adres 5] te [plaats 1] aanwezig is geweest. Niet blijkt dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in de woning.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal komt het hof daarom tot een vrijspraak van het medeplegen van het telen van hennep in de [adres 5] te [plaats 1] . In het verlengde hiervan wordt verdachte eveneens vrijgesproken van het medeplegen van diefstal van elektriciteit in voornoemde woning.
[adres 6] te [plaats 2] (zaaksdossier 6)
Op grond van verdachtes verklaring over het opbouwen en verzorgen (water geven) van de kwekerij aan de [adres 6] te [plaats 2] , kan worden bewezen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in voornoemde woning. Hij kan daarom als medepleger daarvan worden aangemerkt. Het onder 1 ten laste gelegde feit kan in zoverre worden bewezen.
Nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in de woning, zal hij van het medeplegen daarvan worden vrijgesproken.
[adres 7] te [plaats 1] (zaaksdossier 9)
Anders dan het oordeel van de rechtbank en het standpunt van de advocaat-generaal zal het hof verdachte vrijspreken van het medeplegen van hennepteelt in de woning aan de [adres 7] te [plaats 1] .
Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte enige tijd in deze woning heeft verbleven, maar niet blijkt dat dit ten tijde van de kwekerij (nog steeds) het geval was, noch dat hij hier anderszins bij betrokken is geweest. De OVC-gesprekken die zich in het dossier bevinden lijken wel over het telen van hennep te gaan en over betrokkenheid van verdachte daarbij, maar de link met de op 21 mei 2012 aangetroffen kwekerij ontbreekt.
Evenmin kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in deze woning, zodat hij daarvan eveneens zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer strekkende tot de bewijsuitsluiting op grond van onrechtmatige binnentreding geen bespreking.
Bedrijfs- of beroepsmatige teelt
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij de bewezenverklaarde hennepkwekerijen aan de [adres 4] te [plaats 1] en de [adres 6] te [plaats 2] sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, gelet op onder meer de professionele inrichting van de kwekerijen en de omvang van de kwekerijen. Gelet op de bewijsmiddelen moet de opbrengst bestemd zijn geweest voor de verkoop.

Feit 4

Onder 4 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - kort gezegd - de teelt/handel in hennepstekken/-planten, het plegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit en/of het plegen van gewoontewitwassen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat overeenkomstig het vonnis wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van een criminele organisatie en dat verdachte daaraan heeft deelgenomen.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er alleen sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] en dat in geval van een bewezenverklaring de pleegperiode moet worden ingekort.
Het hof volgt de raadsvrouw hierin niet. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak wel degelijk sprake is van een criminele organisatie tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De verweren van de verdediging worden door de bewijsmiddelen, die in een eventuele op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, weersproken.
De rechtbank heeft in het vonnis met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit het volgende overwogen:
Samenwerkingsverband en structuur
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de misdrijven die binnen het onderzoek Spica zijn onderzocht gepleegd door een groep personen die in wisselende samenstelling deelnemen aan het plegen van die misdrijven. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband.
De rechtbank stelt daartoe op grond van opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van verdachte [verdachte] en in het bedrijf [bedrijf] van verdachte [medeverdachte 1] aan de [adres 9] vast dat er regelmatig contact is tussen de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . In die gesprekken wordt gesproken over hennep gerelateerde activiteiten. In één van die gesprekken praten deze personen ook gedrieën over een partij en over nieuwe wetgeving met betrekking tot wiet en over partijen en hennepstekken.
Daar komt bij dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] een
handgeschreven briefje is gevonden waarop de kosten en de verdeling van de geschatte omzet van een hennepkwekerij worden beschreven. Kennelijk is 60% van de omzet bestemd voor “wij”, wat duidt op meerdere personen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de op de [adres 3] , [adres 10] , de [adres 2] , de [adres 5] , de [adres 7] en de [adres 6] aangetroffen hennepkwekerijen, welke hennepkwekerijen in het onderzoek Spica naar voren zijn gekomen, qua opbouw en inrichting overeenkomen. Bij deze hennepkwekerijen werd dezelfde elektrische installatie aangetroffen en was gebruik gemaakt van dezelfde materialen. Voorts werd in een aantal van deze hennepkwekerijen eenzelfde kalender aangetroffen waarop gegevens betreffende de aangetroffen kweek werden bijgehouden.
Het voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband.
Zekere duurzaamheid
Blijkens de zaakdossiers die deel uitmaken van het onderzoek Spica dateert de eerste binnen het bedoelde samenwerkingsverband aangetroffen hennepkwekerij van 2 februari 2011 en de laatste van 21 mei 2012. Het samenwerkingsverband is derhalve ongeveer 1,3 jaar, en bij voortduring, actief geweest, waarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zekere duurzaamheid.
Oogmerk
Uit het voorgaande vloeit voort dat het oogmerk van het samenwerkingsverband is het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf.
(…)
Deelneming
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel in de criminele activiteiten daarvan heeft, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
Vereist is bovendien dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat het
samenwerkingsverband liet plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat een persoon aantoonbaar betrokken is geweest bij één of meerdere door de organisatie gepleegde misdrijven dat deze persoon als deelnemer aan de organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft dan immers actief aan de verwezenlijking van het doet van de organisatie bijgedragen. Uit die actieve bijdrage, zeker indien daarover tevens contact is met medeverdachten, vloeit eveneens voort dat hij op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rol van verdachte liet volgende.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van verdachte kan worden opgemaakt dat verdachte met andere personen onder meer spreekt over hennepstekken, over het opbouwen van hennepkwekerijen, over het verzorgen van hennepplanten door verdachte, over opbrengsten en de verdeling van opbrengsten, over de stroom bij de kwekerijen, over de tijd die de hennepplanten nog moeten staan voor er geoogst kan worden en over het knippen van hennepplanten. Verdachte krijgt daarbij ook opdrachten en adviezen over de op te bouwen hennepkwekerijen.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie bij het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de [adres 9] kan worden opgemaakt dat verdachte met andere personen praat over het leveren van hennepstekken, over het afleveren van stekjes door verdachte, over strijkzakken en over het gebruiken van meer telefoons.
De rechtbank maakt uit observaties op dat er fysiek contact is tussen verdachte en andere personen die uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie naar voren komen.
Uit sms-wisselingen waar verdachte aan deelneemt maakt de rechtbank op dat gesproken wordt over het vervangen van filters en dat verdachte opdrachten krijgt van een ander.
Uit data van het in het voertuig van verdachte geplaatste peilbaken en observaties blijkt dat zowel het voertuig van verdachte als verdachte zelf bij meerdere adressen is gezien waar hennepkwekerijen zijn aangetroffen.
(…)”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en neemt die over. Op grond hiervan en op grond van het onder 1 bewezenverklaarde kan worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad binnen het samenwerkingsverband met name bestaande uit het faciliteren, opbouwen en verzorgen van hennepkwekerijen en het in de gaten houden van het groeiproces. Verdachte heeft daarbij veel in opdracht of op verzoek van anderen gehandeld. Verdachte kan binnen de organisatie als een soort ‘regelaar’ worden aangemerkt.
Met betrekking tot de aard en het doel van de criminele organisatie wordt in het bijzonder het volgende opgemerkt. Het gehele strafrechtelijke onderzoek genaamd ‘Spica’ is ingestoken op de verdenking dat alle veertien in dit onderzoek voorkomende hennepkwekerijen door de organisatie werden geëxploiteerd: de organisatie zou verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de kwekerijen, het leveren van de stekjes, het (laten) beheren van de kwekerijen, het oogsten/knippen en het afzetten van de oogst. Ook de advocaat-generaal en de rechtbank zijn er vanuit gegaan dat (een aantal van) de ten laste gelegde hennepkwekerijen voor rekening en risico van de organisatie werden gerund. Het hof acht dit niet bewezen.
Uit het onderhavige dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat de organisatie gericht was op de faciliterende, logistieke aspecten van de hennepteelt. Het concrete telen en het verzorgen van de kwekerijen gebeurde door anderen en kan niet aan de organisatie worden toegerekend, ook niet in die zin dat de bewoners van de panden waarin hennepkwekerijen zijn aangetroffen daarbij door leden van de organisatie werden aangestuurd.
Ten slotte kan - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet worden bewezen dat de organisatie (tevens) tot oogmerk heeft gehad het plegen van diefstal van elektriciteit. Weliswaar gaan hennepkwekerijen vaak gepaard met diefstal van elektriciteit, hetgeen ook in de onderhavige zaak soms het geval is geweest, maar de organisatie kan niet met het plegen van dit feit in verband worden gebracht. Wel bewezen is dat de organisatie naast het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf, gewoontewitwassen tot oogmerk heeft gehad. Met voornoemde handel in hennepplanten en/of -stekken verwierf de organisatie immers (van misdrijf afkomstig) geld, waarmee opnieuw hennepplanten en/of
-stekken werd(en) verhandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan,
- de [adres 4] te [plaats 1] (zaakdossier 3) en
- de [adres 6] te [plaats 2] (zaakdossier 6)

een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

feit 2:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 maart 2011 in de gemeente [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gelegen aan
- de [adres 4] te [plaats 1] (zaakdossier 3)

heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.

feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en
- het plegen van gewoontewitwassen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de verkoop van hennepstekken, het faciliteren van hennepkwekerijen en het bemiddelen bij het afzetten van de oogst. Evenals de advocaat-generaal gaat het hof ervan uit dat de verschillende leden van de criminele organisatie een min of meer gelijkwaardige rol hebben vervuld, waarbij ieder zijn eigen taak had. Hoewel is gebleken dat verdachte veel op verzoek/in opdracht van anderen heeft gehandeld, ziet het hof daarin geen reden om verdachte minder straf op te leggen, nu verdachte op meerdere manieren bij de kwekerijen betrokken was en hij binnen de organisatie een belangrijke functie vervulde.
Bovendien is verdachte naast deelname aan de criminele organisatie schuldig bevonden aan het medeplegen van het telen van hennep in twee woningen en diefstal van elektriciteit in één van die woningen. Hierbij heeft hij kennelijk steeds gehandeld vanuit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft op voornoemde wijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit wordt hem ernstig aangerekend.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2017 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, echter niet ter zake van overtreding van de Opiumwet. Het hof zal deze veroordelingen niet ten nadele van verdachte meewegen in de straf.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft een eigen glazenwassersbedrijf en heeft de gedeeltelijke zorg voor zijn kinderen.
Het hof constateert dat de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep veel tijd in beslag hebben genomen. De redelijke termijn is in beide instanties met ongeveer een half jaar overschreden, waardoor de totale procedure ongeveer 5 jaar heeft geduurd. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de straf dient te worden verdisconteerd.
De bewezen verklaarde feiten zijn van een zodanig gewicht dat afdoening middels, onder andere, gevangenisstraf onontkoombaar is. Die strafmodaliteit is bovendien aangewezen omdat daarvan het signaal aan anderen uitgaat dat georganiseerde betrokkenheid bij hennephandel op zware bestraffing kan rekenen. Alles afwegende acht het hof net als de rechtbank daarom oplegging van na te melden gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf passend en geboden. Omdat het hof van een ander feitencomplex uitgaat, wijkt deze straf af van de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, acht het hof het aangewezen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Dit leidt ertoe dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend acht, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, zal opleggen. Dit betekent dat verdachte na aftrek van voorarrest niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij Liander zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Beslag

Onder verdachte is een Renault Megane met kenteken [kenteken 3] in beslag genomen. Uit het dossier blijkt dat deze toebehoort aan [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] . De auto kan derhalve niet worden verbeurdverklaard zoals de rechtbank heeft beslist en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het hof gelast de teruggave van de auto aan [naam 2] voornoemd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 (zaaksdossiers 5, 7, 8 en 10 t/m 14) en 2 (zaaksdossiers 5, 7 en 10 t/m 14) en het onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van feit 1, zaakdossiers 5, 7, 8 en 10 t/m 14, en feit 2, zaaksdossiers 5, 7 en 10 t/m 14 en feit 3.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
77 (zevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Renault Megane ( [kenteken 3] ).
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.