ECLI:NL:GHARL:2017:4326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.203.087
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over een minderjarige in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, nadat de rechtbank Gelderland op 7 september 2016 dit verzoek had afgewezen. De moeder, die alleen het gezag over het kind uitoefent, heeft de vader erkend, maar er is geen contact meer tussen hen. Het kind is sinds februari 2016 geplaatst in een therapeutisch gezinshuis, waar hij de nodige zorg en aandacht krijgt. Het hof heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder niet langer in het belang van het kind is, gezien de ernstige gedragsproblemen van het kind en de onrealistische verwachtingen van de moeder over een terugplaatsing. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Gelderland als voogd is benoemd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die voorop staan in de overwegingen van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.203.087
(zaaknummer rechtbank Gelderland 300762)
beschikking van 23 mei 2017
inzake
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten te Heerlen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI,
en
de heer [gezinshuisouder 1] en mevrouw [gezinshuisouder 2],
wonende te [woonplaats gezinshuisouders] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 10 november 2016;
  • de brief van de GI van 14 februari 2017;
  • de brief van de GI van 12 april 2017, met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Luijten, advocaat te Heerlen. Namens de raad is [medewerker raad] verschenen. Namens de GI is [medewerker GI] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de heer [vader] (verder te noemen: de vader) zijn de ouders van de minderjarige [kind] (verder te noemen: [kind] ), geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] .
De moeder oefent alleen het gezag over [kind] uit. De vader heeft [kind] erkend. Bij beschikking van 9 maart 2012 heeft de rechtbank Arnhem, op advies van de raad, de vader het recht op omgang ontzegd. Met de vader is geen contact meer en zijn woon- en verblijfplaats is onbekend.
3.2
Bij beschikking van 10 februari 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem [kind] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 31 januari 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tot 10 februari 2018.
3.3
Bij beschikking van 18 december 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de GI gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke uithuisplaatsing vervolgens eveneens telkens is verlengd.
3.4
[kind] verblijft sinds februari 2016 in het therapeutisch gezinshuis [naam gezinshuis] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 september 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [kind] afgewezen.
4.2
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het gezag van de moeder over [kind] te beëindigen en de GI te benoemen tot voogdes over [kind] .
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het verzoek van de raad af te wijzen en de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De raad is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vraag naar een gezagsbeëindigende maatregel te vroeg is gesteld, zodat het verzoek van de raad moet worden afgewezen. De raad stelt hiertoe - samengevat - het volgende.
Uit eigen onderzoek van de raad, ondersteund door de bevindingen van het psychologisch onderzoek van [instelling] , is duidelijk geworden dat een voortgezet verblijf in het therapeutisch gezinshuis [naam gezinshuis] nodig is voor [kind] en dat er geen perspectief bestaat op terugplaatsing bij de moeder: de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is inmiddels verstreken. Volgens de raad is de rechtbank in haar oordeel voorbij gegaan aan het belang van [kind] bij duidelijkheid en continuïteit van de plaatsing in het gezinshuis. De moeder stelt na het geven van de bestreden beschikking nieuwe eisen aan de samenwerking met de gezinsvoogd en heeft nieuwe hoop gekregen ten aanzien van een spoedige terugkeer van [kind] . Dit wekt verkeerde en niet-realistische verwachtingen bij zowel [kind] als de moeder. Een gezagsbeëindigende maatregel is in het belang van [kind] noodzakelijk, nu dit duidelijkheid kan scheppen over het woonperspectief van [kind] en kan zorgen voor rust ten aanzien van de verwachtingen van de moeder hierover, aldus de raad.
5.4
De moeder betwist de noodzaak om haar het gezag over [kind] te ontnemen. Volgens haar is de aanvaardbare termijn om [kind] bij haar terug te plaatsen niet verstreken. Zij voert aan dat destijds al gegronde redenen ontbraken voor de uithuisplaatsing van [kind] en dat de GI vervolgens niet tijdig heeft toegewerkt naar thuisplaatsing. Volgens haar is [kind] daardoor beschadigd geraakt. De moeder is van mening dat zij stappen heeft gezet en nog steeds zet die voor een thuisplaatsing van [kind] nodig zijn en stelt verder dat zij bereid is om alle noodzakelijke hulp aan te pakken. Zij meent echter dat zij sinds de uithuisplaatsing van [kind] nimmer de kans heeft gekregen om te laten zien dat zij al dan niet met ondersteuning weer zelf voor [kind] zou kunnen zorgen. De contacten tussen haar en [kind] (thans eenmaal per twee weken op zaterdag van 12.30 tot 18.00 uur in de thuissituatie van de moeder) verlopen goed en zij ondervindt daarbij geen problemen. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de situatie nog niet is uitgekristalliseerd en dat het in het belang van [kind] is dat het gezag in stand blijft, aldus de moeder.
5.5
De GI deelt het standpunt van de raad dat er geen thuisplaatsingsperspectief is voor [kind] en dat het in zijn belang is dat er duidelijkheid bestaat over zijn woon- en opvoedingsperspectief. De verwachtingen die de moeder over terugplaatsing van [kind] bij haar thuis heeft, acht de GI niet reëel. De GI stelt verder dat het overleg met de moeder over de invulling van de omgangsmomenten goed verloopt, maar dat zij zorgen houdt over wat de moeder aan kan in combinatie met de zorgen die er zijn over [kind] . Het gedrag van [kind] na de omgangsmomenten met de moeder is zorgelijk. Hij is dan uit zijn doen, is moeilijk stuurbaar en heeft last van hevige driftbuien. De GI weet niet waar dat gedrag vandaan komt.
Verder voert de GI aan dat de gezagsbeëindiging in het belang van [kind] is, omdat hij anders vanaf de twaalfjarige leeftijd jaarlijks zal worden uitgenodigd voor een gesprek bij de kinderrechter in het kader van de gerechtelijke procedures over de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing én door de raad in zijn onderzoeken moet worden betrokken. Dit zal volgens de GI voor [kind] lastig zijn, gelet op de problematiek waarmee hij te maken heeft.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
[kind] is thans zeven jaar oud en verblijft, na eerst in een ander pleeggezin te hebben gewoond, sinds februari 2016 in het gezinshuis [naam gezinshuis] . De huidige opvoedingsomgeving van [kind] lijkt goed tegemoet te komen aan hetgeen hij op korte en op langere termijn nodig heeft.
Het hof baseert dit oordeel in de eerste plaats op het psychologisch onderzoek dat [instelling] in de periode van december 2015 tot april 2016 heeft gedaan naar de problemen in de emotionele ontwikkeling van [kind] en de wisselingen in zijn stemming en gedrag. In de samenvatting/conclusie van de van dit onderzoek opgemaakte rapportage van 28 juni 2016 staat, voor zover voor deze procedure van belang, het volgende vermeld:
“Vanuit het psychologisch onderzoek komt de relatie met zijn biologische moeder als ambivalent en beladen naar voren. […]
Gezien bovengenoemd beeld van [kind] in combinatie met de voorgeschiedenis van [kind] en de gesprekken met en lijsten ingevuld door (ex)pleegmoeder mevrouw [naam (ex)pleegmoeder] komen er voldoende aanwijzingen naar voren om een reactieve hechtingsstoornis vast te stellen. [kind] ’s voorgeschiedenis kenmerkt zich door een grote mate van onveiligheid (niet geplande zwangerschap, waarna in de babytijd van [kind] vanuit vader ernstige bedreigingen/stalkingen/fysiek en verbaal geweld plaatshadden jegens moeder en er dientengevolge veel spanningen waren). De opvoedingssituatie daarna heeft zich gekenmerkt (bron: plan van aanpak OTS) door een instabiele stressvolle opvoedingssituatie waarin sprake was van een onvoorspelbare interactie naar [kind] met betrekking tot aandacht en zorg voor hem en de nodige structuur en toezicht.
De problemen die [kind] laat zien in zijn emotionele ontwikkeling, de wisselingen van stemming en van gedrag zijn te verklaren vanuit deze reactieve hechtingsstoornis. Bij [kind] is er sprake van een gedesorganiseerde hechting; deze kinderen vertonen vaak een chaotisch gedrag. Ze lijken overspoeld te worden door emoties die ze niet kunnen hanteren. Ze wisselen voortdurend van strategie, waardoor hun gedrag vaak doelloos en tegenstrijdig lijkt. Andere kenmerken die passen bij een hechtingsstoornis en bij [kind] terug te zien zijn: niet in staat om relaties in stand te houden, grensoverschrijdend gedrag, snel gefrustreerd, laat zich niet troosten, leert weinig uit ervaringen, is egocentrisch en er is weinig wederkerigheid. […]”
Het advies van [instelling] luidt:
“ [kind] is, op het moment, gezien de ernst van de problematiek en zijn nog jonge leeftijd, het meest gebaat bij opvang in een orthopedagogische setting zoals een gezinsvervangend tehuis en een cluster IV school, gericht op het aanleren en blijven trainen van vaardigheden. Op termijn zijn psycho-educatie ( [kind] uitleg geven over zijn diagnose en perspectief/mogelijkheden), een psychomotore training (in een veilige setting op een adequate manier leren uiten van emoties) en een MBT (mentalisatie bevorderende therapie) geïndiceerd.”
5.7
De resultaten van dit onderzoek zijn in overeenstemming met de bevindingen van de raad, zoals vermeld in het rapport van 7 april 2016, dat is opgemaakt naar aanleiding van onderzoek naar de wenselijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel voor [kind] .
In antwoord op de vraag wat de zorgen en sterke punten van [kind] zijn en wat [kind] nodig heeft zodat er voldoende stabiliteit en continuïteit is, komt de raad tot de volgende beantwoording, voor zover van belang:
“ [kind] volgt het volledige programma bij de PI school in [plaats school] . Het Paedologisch Instituut onderwijst en begeleidt leerlingen met ernstige gedragsproblemen of psychiatrische problemen. [kind] heeft heel veel individuele aandacht en aansturing nodig om het groepsprogramma te kunnen volgen.
In het gezinshuis gaat het goed met [kind] . […]. Al met al is [kind] een jongetje dat zeer veel duidelijkheid en consequent handelen van de omgeving nodig heeft. Wanneer dit niet of onvoldoende geboden wordt, dan vervalt hij direct in negatief, claimend gedrag.
Om de positieve ontwikkeling van [kind] te kunnen garanderen is hij afhankelijk van een zeer goede afstemming en nuancering in de benadering. Vanuit zijn ontwikkelingsachterstand en -problematiek doet hij een complex appèl op zijn opvoeders, waarbij betrouwbaarheid, begrenzing en afstemming in het contact (afstand-nabijheid/ initiatiefname/responsiviteit/sensitiviteit) belangrijke aandachtspunten zijn. Meer specifiek is [kind] gebaat bij duidelijkheid over (on)mogelijkheden in de relatie tot zijn moeder en de verwachtingen hiervan in de toekomst.”
In antwoord op de vraag wat de zorgen en sterke punten van de moeder zijn en wat dit betekent voor haar mogelijkheden de verzorging en opvoeding van [kind] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te kunnen dragen, komt de raad tot de volgende beantwoording, voor zover van belang:
“[…] De persoonlijke problematiek belemmerde moeder in de opvoeding van [kind] , waardoor zij hem onvoldoende veiligheid en stabiliteit kon bieden.
Ambulante hulpverlening was onvoldoende toereikend om deze situatie af te wenden. Vanaf dat [kind] uit huis geplaatst is, is het onmogelijk gebleken om zicht te krijgen op de persoonlijke problematiek van moeder in relatie tot haar opvoedingsvaardigheden. […] Moeder legt de verantwoordelijkheid voor het niet nakomen van de afspraken buiten zichzelf. Hoewel de omgangsafspraken tussen moeder en [kind] redelijk goed verlopen, wordt door de betrokken professionals gezien dat moeder weinig aansluit bij [kind] en geen reëel zicht heeft op wat hij nodig heeft of wat zijn gedragsproblemen inhouden en overschat zij haar eigen (pedagogische) mogelijkheden. […]
Geconcludeerd moet worden dat het niet mogelijk is gebleken dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn de zorg en opvoeding van [kind] op zich neemt. De in de afgelopen tijd ingezette hulp, onder andere in het kader van de ondertoezichtstelling van [kind] , heeft niet geleid tot de gewenste c.q. noodzakelijke verbetering. De zorgen zijn de afgelopen tijd gelijk gebleven. Dit maakt dat een terugplaatsing van [kind] niet aan de orde is.”
5.8
Gezien de uitkomsten van voornoemde onderzoeken volgt het hof de raad in zijn advies dat het opvoedingsperspectief van [kind] niet bij de moeder ligt, maar in het therapeutische gezinshuis [naam gezinshuis] , waar hij de gespecialiseerde zorg en aandacht krijgt die hij - gelet op zijn zeer aanzienlijke kindproblematiek - nodig heeft en waarbinnen zijn ontwikkelingskansen kunnen worden gewaarborgd. Terugplaatsing van [kind] binnen een aanvaardbaar te achten termijn bij de moeder acht het hof geen reëel perspectief. De mogelijkheden van de moeder schieten, mede in het licht van de problematiek van [kind] , tekort. [kind] is immers een beschadigd en kwetsbaar kind bij wie sprake is van zeer aanzienlijke gedragsproblemen die samenhangen met een reactieve hechtingsstoornis. [kind] heeft meer dan bij een gemiddeld kind het geval is, behoefte aan voorspelbaarheid, duidelijkheid en structuur van zijn opvoeders. Hoewel de moeder haar best doet en in de loop der tijd de nodige stappen vooruit heeft gemaakt, verwacht het hof niet dat zij [kind] - ook met ambulante ondersteuning - binnen een aanvaardbare termijn datgene zal kunnen bieden wat hij in opvoedkundig opzicht nodig heeft en hem thans in het therapeutisch gezinshuis [naam gezinshuis] wordt geboden. De aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, is voor [kind] naar het oordeel van het hof inmiddels verstreken.
Daarbij komt dat het voor [kind] én voor de moeder ook duidelijk moet zijn dat de woonplek van [kind] in het gezinshuis nu en in de toekomst niet langer ter discussie staat. Dit geldt temeer nu de moeder de - op zichzelf begrijpelijke - hoop koestert dat [kind] weer thuis geplaatst kan worden en deze hoop - wellicht ook onbedoeld - zijn weerslag heeft op [kind] . Gelet op de kwetsbaarheid van [kind] en zijn hiervoor vermelde problematiek is duidelijkheid en voorspelbaarheid in zijn woonsituatie zeer belangrijk voor hem. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die in beginsel van tijdelijke aard zijn, zouden (bij behoud van het gezag) de onzekerheid over het opvoedingsperspectief van [kind] doen voortduren, hetgeen het hof ongewenst acht.
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de grief en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
Het hof benadrukt dat de beëindiging van het gezag van de moeder over [kind] niet met zich brengt dat zij voor [kind] minder belangrijk zal zijn. Hoewel de moeder voortaan ‘moeder-op-afstand’ zal zijn, is het voor [kind] van groot belang dat zij, ook na de beëindiging van het gezag, de affectieve moederrol in zijn leven zal blijven vervullen. Er geldt thans een omgangsregeling van de moeder met [kind] om juist aan die rol invulling te kunnen geven.
5.1
De beëindiging van het gezag van de moeder leidt tot een gezagsvacuüm, zodat het hof op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd over [kind] dient te benoemen. De raad verzoekt de GI te belasten met de uitvoering van de voogdij over [kind] . Gelet op dit verzoek en op de bereidverklaring van de GI, zal het hof de GI belasten met de voogdij over [kind] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 september 2016, en opnieuw beschikkende:
beëindigt met ingang van heden het gezag van de moeder over [kind] , geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] ;
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, J.B. de Groot en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door de griffier, en is op 23 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.