ECLI:NL:GHARL:2017:4298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
21-002180-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak medeplegen hennepteelt en veroordeling voorhanden hebben van hennep en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt, maar veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennep en witwassen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger van de hennepteelt kan worden aangemerkt. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de hennepteelt. De verdachte is wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennep, aangezien hij een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep aanwezig had. Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan witwassen, omdat hij meermalen hennep heeft verworven en voorhanden heeft gehad, en dit heeft geleid tot een gewoonte van witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De in beslag genomen goederen, waaronder geldbedragen en een auto, zijn teruggegeven aan de rechthebbenden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002180-15
Uitspraak d.d.: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-662521-11 en 16-659234-13, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 07-662521-11, feit 1 (voor zover betrekking hebbende op zaaksdossiers 2 tot en met 6, 8, 11 en 12), 2, 3 en 4, en het in de zaak met parketnummer 16-659234-13 ten laste gelegde. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-662521-11 onder 1 ten laste gelegde, voor zover het betreft zaaksdossier 13, tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 april 2017 en 16 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-662521-11 onder 1 ten laste gelegde (voor zover het betreft de zaaksdossiers 8, 12 en 13), feit 2 (voor zover het betreft zaaksdossier 13), 3 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen goederen dienen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank te worden teruggegeven aan verdachte en de rechthebbenden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 07-662521-11, onder 1 (zaaksdossiers 2 tot en met 6, 8, 11 en 12), 2, 3 en 4 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 16-659234-13 ten laste gelegde, kan hij daarin niet worden ontvangen.
Voorts zal de officier van justitie ten aanzien van de zaak met parketnummer 07-662521-11 feit 1 (voor zover het betreft de zaaksdossiers 2 tot en met 6 en 11), het onder 2 ten laste gelegde (voor zover het betreft de zaaksdossiers 2 tot en met 6) en het in de zaak met parketnummer 16-659234-13 ten laste gelegde, niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu de advocaat-generaal te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren (meer) bestaan tegen de vrijspraak van deze feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
07-662521-11:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3]
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een of meerdere panden, waaronder die
gelegen aan
- [adres 1] te [gemeente 1] en/of
- [adres 2] te [gemeente 1] en/of
- [adres 3] te [gemeente 3]
een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
(telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in
de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meerdere panden,
waaronder die gelegen aan
- [adres 3] te [gemeente 3]
heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in
de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten (onder andere) een (grote)
hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of uit de
hennepteelt afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en/of voorhanden
gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven
voorwerpen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in
de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk telen en/of bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of het
meermalen, althans eenmaal opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote)
hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of
- het plegen van diefstal van (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit en/of
- het plegen van witwassen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof bepleit dat de tenlastelegging voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk is en dat de dagvaarding in zoverre nietig dient te worden verklaard. Meer in het bijzonder heeft de raadsman erop gewezen dat het onderliggende dossier suggereert dat het witwassen heeft bestaan uit het voordeel trekken uit de opbrengst van hennepkwekerijen terwijl de advocaat-generaal in zijn requisitoir bewijsmiddelen heeft opgevoerd waaruit zou moeten worden afgeleid dat het witwassen heeft bestaan uit het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 1.860,- en het onjuist voeren van een administratie. Al met al is het voor verdachte onduidelijk welk verwijt hem wordt gemaakt.
Het hof stelt ten aanzien van de feitelijke onderbouwing vast dat de officier van justitie in eerste aanleg het verwijt van witwassen heeft gebaseerd op het aantreffen van € 1.860,- bij verdachte, een OVC-gesprek waaruit zou blijken dat de omzet van [onderneming] kunstmatig werd opgehoogd en de verklaring van verdachte dat hij inkomsten heeft gehad uit zijn eigen handel. Dit zijn ook de bewijsmiddelen die door de advocaat-generaal in het bewijsmiddelenoverzicht zijn opgenomen.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal het verwijt van witwassen gegrond op verdachtes eigen verklaring dat hij in totaal 12 kilo hennep heeft ingekocht en vervolgens heeft verkocht, waarmee hij 1200 euro winst zou hebben gemaakt.
Het verweer dient beoordeeld te worden op basis van het onderliggende dossier, in samenhang met de andere feiten op de tenlastelegging. Ondanks de wisselende onderbouwing van de zijde van het openbaar ministerie moet het verdachte telkens voldoende duidelijk zijn geweest waartegen hij zich moest verdedigen. In dit kader is van belang dat de tenlastelegging zowel ziet op het witwassen van voorwerpen, te weten hennep(-planten), als op van hennepteelt afkomstige opbrengsten (geld). Het onderliggende dossier sluit hierbij aan en is op zichzelf voldoende duidelijk. Nu het (uiteindelijke) standpunt van de advocaat-generaal bovendien gebaseerd is op verdachtes eigen verklaring, is er geen sprake van een situatie dat het voor verdachte onduidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewijsoverwegingen

Feit 1 en 2

Voor zover van belang wordt verdachte onder 1 verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander en al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de woningen aan [adres 2] te [gemeente 1] , [adres 1] te [gemeente 1] en/of [adres 3] te [gemeente 3] , en/of dat hij hennep(-planten) heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, dan wel dat hij hennep(-planten) aanwezig heeft gehad.
Het onder 2 ten laste gelegde feit betreft het verwijt dat verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit in het pand aan [adres 3] te [gemeente 1] .
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet alleen veroordeeld dient te worden voor het medeplegen van het telen van hennep in de woning aan [adres 3] te [gemeente 3] , zoals de rechtbank heeft bewezen verklaard, maar dat hij ook veroordeeld moet worden voor het medeplegen van het telen van hennep in de woningen aan [adres 2] en [adres 1] te [gemeente 1] . Daarnaast dient er een veroordeling te volgen voor het medeplegen van diefstal van elektriciteit in het pand aan [adres 3] te [gemeente 3] .
Door de verdediging is bepleit dat verdachte volledig dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, nu de betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen hennepkwekerijen - voor zover die al kan worden vastgesteld - telkens onvoldoende is om hem als medepleger van de hennepteelt en/of de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit te kunnen aanmerken.
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 1] , die door de advocaat-generaal meermalen als belastend bewijs is aangedragen, heeft de raadsman aangevoerd dat deze onvoldoende overtuigend is om hier een bewijsconstructie op te baseren. [betrokkene 1] lijkt namelijk te redeneren vanuit conclusies en aannames en niet vanuit de feiten. Bovendien ontbreekt voldoende ondersteuning in de overige onderzoeksresultaten, aldus de raadsman.
Juridisch kader
Door de partijen wordt niet betwist en uit het dossier blijkt ook dat in de genoemde woningen hennep is geteeld. In hoger beroep ligt primair de vraag voor of verdachte als medepleger hiervan kan worden aangemerkt.
Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[adres 2] te [gemeente 1] (zaaksdossier 8)
Op 12 september 2011 is in de woning aan [adres 2] te [gemeente 1] een hennepkwekerij aangetroffen. De bewoner, [betrokkene 2] , heeft verklaard dat hij sinds januari (het hof begrijpt in het jaar 2011) meerdere keren hennep heeft geteeld in zijn woning. De laatste keer kwamen de stekjes bij [verdachte] (verdachte) vandaan, zo heeft hij verklaard. Daarnaast zou verdachte waarschijnlijk de oogst afnemen. Ook [betrokkene 1] , de zus van [betrokkene 2] en tevens verdachtes ex-vriendin, heeft verklaard dat de (derde) oogst naar verdachte zou gaan.
Het dossier bevat voorts een aantal tapgesprekken tussen verdachte en [betrokkene 2] , tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en tussen verdachte en [betrokkene 1] die over de kwekerij/het telen van hennep lijken te gaan. In een gesprek van 10 september 2011 belt [betrokkene 1] met verdachte en zegt dat hij scharen moet regelen. Volgens [betrokkene 2] waren de scharen nodig om henneptoppen te knippen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de kwekerij aan [adres 2] te [gemeente 1] te maken heeft gehad. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting van het hof wel verklaard dat hij zich (in algemene zin) bezig heeft gehouden met de (tussen)handel in hennepstekjes. Hij zou ongeveer tien keer stekjes hebben verkocht.
[adres 1] te [gemeente 1] (zaaksdossier 12)
Op 23 mei 2012 is in de woning van [betrokkene 3] aan [adres 1] te [gemeente 1] een hennepkwekerij aangetroffen.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij zelf heeft aangelegd en verzorgd. De spullen voor de wietplantage heeft hij bij [onderneming] gekocht maar de stekjes kwamen ergens anders vandaan. Die heeft hij niet bij verdachte en/of [medeverdachte] gekocht.
[betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat [betrokkene 3] , zo wordt [betrokkene 3] genoemd, bij hen ( [verdachte] en haar) thuis kwam om ‘tabak’ (hennep) af te leveren en dat hij ook wel eens bij hen thuis kwam om een bestelling te doen bij [verdachte] voor benodigdheden voor een kwekerij.
In haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] gezegd dat de levering van ‘tabak’ door [betrokkene 3] voor eigen gebruik zal zijn geweest en dat dit niets te maken heeft gehad met de kwekerij die in zijn woning is aangetroffen. [betrokkene 3] zou verder wel eens bij hen thuis zijn geweest om voeding op te halen of om een bestelling door te geven voor voeding.
Verdachte heeft ontkend dat hij iets met deze kwekerij te maken heeft gehad.
[adres 3] te [gemeente 3] (zaaksdossier 13)
Op 12 juni 2012 is in de woning aan [adres 3] te [gemeente 3] een hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij bleek sprake te zijn van diefstal van elektriciteit.
De bewoner, [betrokkene 4] , heeft verklaard dat hij zijn woning deels verhuurd had aan ene [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en dat zij de kwekerij hebben opgebouwd en onderhouden. Er zou twee of drie keer zijn geoogst. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 4] verdachte op een foto herkend en verklaard dat verdachte een keer samen met een vrouw bij hem thuis is geweest en dat zij toen gelijk naar boven gingen. Daar was de hennepkwekerij op de eerste verdieping.
[betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 5] de planten heeft geregeld, hij denkt via [verdachte] . De eerste keer heeft [betrokkene 6] stekjes bij [verdachte] besteld, zo heeft hij verklaard: “Ik heb gezegd dat ik een aantal stekken nodig had en dat heeft [verdachte] toen geregeld”. Daarnaast heeft [betrokkene 6] verklaard dat er 3 kilo hennep van de oogst naar [verdachte] is gegaan. Hier had hij recht op omdat hij nog geld kreeg voor de materialen. [betrokkene 6] heeft de hennep bij [verdachte] thuis aan hem gegeven, zo heeft hij verklaard. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 6] verklaard: “Ik ken [verdachte] via via. Ik heb mijn spullen bij hem gekocht. De stekjes deed mijn zwager, die kwamen ook bij [verdachte] vandaan. (…) [verdachte] en ik zijn aan de praat geraakt en hij vertelde mij dat hij ook stekjes kon krijgen. Ik heb de stekjes door mijn zwager laten regelen. (…) U vraagt mij wat er is gebeurd met de oogst. Ik moest aan [verdachte] de spullen terugbetalen. Met spullen bedoel ik de stekjes maar ook alle kweekattributen zoals de lampen. Die spullen had ik dus in eerste instantie niet betaald maar later met de hennep die ervan af kwam.”
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij een keer met [verdachte] en [betrokkene 5] naar [gemeente 3] is gereden omdat er een plantage verprutst was: “Ik moest mee van [verdachte] omdat hij weet dat ik het goed kan plantjes verzorgen en er dus echt goed in ben. (…) Ik kwam toen boven en zag dat het echt enorm groots was opgezet. Ik zag dat er twee slaapkamers vol met hennep stonden.” Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] over de hennepkwekerij in [gemeente 3] verklaard: “ [verdachte] had wel een hennephok want ik ben samen met hem naar een hok geweest in [gemeente 3] . Ik weet niets van [medeverdachte] ik weet alleen dat [verdachte] dat hok had. Ik zou eventueel water gaan geven daar. Het was echt een kweekhok. (…) Ik ben met [betrokkene 5] en [verdachte] naar [gemeente 3] toe gereden. We gingen daarheen omdat ik goed planten kan verzorgen. U vraagt mij wat [verdachte] mij vertelde over het hok. (…) De apparatuur die er stond was van [verdachte] , dat heeft hij mij gezegd. Na het draaien zou eerst het geld van de apparatuur terug moeten komen. U mr. Bouwman vraagt mij of [verdachte] heeft gezegd dat de apparatuur vanuit [onderneming] kwam. Nee hij heeft wel gezegd dat hij het heeft ingebracht en dat hij daar nog geld voor moest krijgen en dat geld zou uit de opbrengst van de kwekerij moeten komen.”
Verdachte heeft erkend dat hij met [betrokkene 1] in [gemeente 3] is geweest maar heeft toen naar zijn zeggen niet de in werking zijnde kwekerij gezien. De reden dat verdachte in [gemeente 3] was, was naar zijn zeggen omdat hij service kwam verlenen aan het product dat hij had geleverd, te weten een ventilatieschakelaar met temperatuurmeting. Verdachte heeft ontkend dat hij de hennepstekken voor de kwekerij heeft geleverd, dat hij advies over het kweken van hennep heeft gegeven en dat hij 3 kilo hennep van [betrokkene 6] heeft gekregen. Dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat het ‘hennephok in [gemeente 3] ’ van hem was, klopt derhalve niet.
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaring [betrokkene 1]
De raadsman heeft terecht gesteld dat uit de verklaring van [betrokkene 1] niet telkens duidelijk blijkt of zij uit eigen wetenschap heeft verklaard dan wel of zij, zoals zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, aannames heeft gedaan en zelf conclusies heeft getrokken.
Nu het hierbij echter slechts gaat om bepaalde onderdelen van haar verklaring, ziet het hof hierin geen aanleiding om de volledige verklaring van [betrokkene 1] van het bewijs uit te sluiten. Per feit/verwijt zal beoordeeld worden of haar verklaring op dat punt voor het bewijs kan worden gebruikt. Daarvoor is van belang of kan worden vastgesteld dat [betrokkene 1] uit eigen wetenschap heeft verklaard, alsmede in hoeverre haar verklaring steun vindt in ander bewijs.
[adres 2] te [gemeente 1] (zaaksdossier 8)
Op grond van de verklaring van [betrokkene 2] en de verklaring van verdachte dat hij zich bezig heeft gehouden met de handel in hennepstekjes, stelt het hof vast dat verdachte de stekjes voor de hennepkwekerij aan [adres 2] te [gemeente 1] heeft geleverd.
Voorts hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] verklaard dat (een deel van) de oogst naar verdachte zou gaan, echter niet kan worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
Behalve het leveren van de stekken kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij de hennepkwekerij in voornoemde woning betrokken is geweest. Dat hij door [betrokkene 1] is gevraagd om scharen te regelen, die kennelijk bedoeld waren voor het knippen van henneptoppen, maakt dat niet anders, gegeven het feit dat verdachte in een growshop werkzaam was, zodat dit niet noodzakelijkerwijs de conclusie rechtvaardigt dat hij wist dat dit een verzoek met betrekking tot deze kwekerij betrof.
Het (enkele) leveren van hennepstekjes maakt niet dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep in voornoemde woning. Hij kan derhalve niet als medepleger daarvan worden aangemerkt en zal hiervan overeenkomstig het vonnis worden vrijgesproken.
[adres 1] te [gemeente 1] (zaaksdossier 12)
Op grond van de verklaring van [betrokkene 1] kan niet worden vastgesteld dat verdachte de hennepstekjes voor de kwekerij van [betrokkene 3] heeft geleverd dan wel dat hij (een deel van) de oogst zou hebben afgenomen. Haar uitlating dat [betrokkene 3] een bestelling bij hen thuis zou hebben gedaan voor de kwekerij is onvoldoende specifiek om aan te nemen dat dit over hennepstekjes ging. Bovendien heeft [betrokkene 1] haar verklaring bij de rechter-commissaris verduidelijkt door aan te geven dat de bestelling over voeding ging en dat de hennep voor eigen gebruik was meegenomen.
Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij de teelt van hennep in de woning aan [adres 1] te [gemeente 1] betrokken is geweest. Hij kan daarom niet als medepleger daarvan worden aangemerkt en zal in zoverre van het onder 1 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
[adres 3] te [gemeente 3] (zaaksdossier 13)
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat verdachte de stekken en apparatuur voor de hennepkwekerij heeft geleverd en dat hij ter plaatse is geweest om advies te geven over de door hem geleverde apparatuur. Dit betreffen handelingen van faciliterende aard. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft verdachte hiermee géén wezenlijke bijdrage geleverd aan het
telenvan hennep in voornoemde woningen. Dit geldt eveneens voor het feit dat verdachte (een deel van) de oogst heeft ontvangen, hetgeen het hof op grond van de verklaringen van [betrokkene 6] en van [betrokkene 1] bewezen acht. Het hof acht de verklaring van [betrokkene 1] in zoverre betrouwbaar nu zij heeft aangegeven dat verdachte haar heeft verteld dat hij de apparatuur had ingebracht en dat hij daarvoor nog geld tegoed had, hetgeen uit de opbrengst van de kwekerij moest komen. Dit stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 6] . Daarnaast heeft verdachte zelf erkend (in algemene zin) dat hij meermalen hennepstekjes heeft verkocht.
Hoewel verdachte gezien het voorgaande zal worden vrijgesproken van het (medeplegen van) telen van hennep, kan op grond van het voorgaande wel worden vastgesteld dat hij een hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad. In zoverre kan het ten laste gelegde feit worden bewezen.
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in voornoemde woning, zoals onder 2 is ten laste gelegd. Hij zal daarom van het medeplegen hiervan worden vrijgesproken.

Feit 3

Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft meermalen van witwassen afkomstige goederen - hennep - ingekocht en vervolgens verkocht. Daarnaast blijkt uit het voorafgaand aan de zitting verstrekte bewijsmiddelenoverzicht dat sprake is van witwassen omdat verdachte al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] de omzet van diens bedrijf [onderneming] kunstmatig heeft opgehoogd met geld afkomstig van hennepteelt. Door contante geldbedragen te storten op de bedrijfsrekening van [onderneming] (waar verdachte werkzaam was), die (deels) niet verantwoord kunnen worden met de behaalde omzet, vindt er vermenging plaats van uit misdrijf verkregen geld (hennephandel) en legale bedrijfsomzet van de growshop en is het hele vermogen besmet, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte terecht van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken. Gezien verdachtes verleden en inkomen kon verdachte beschikken over de € 1.860,- die bij hem thuis zijn aangetroffen. Uit het (enkele) feit dat dit geld contant werd bewaard kan niet worden afgeleid dat dit geld uit misdrijf is verkregen. Bovendien had verdachte een goede reden om dit geld contant te bewaren, namelijk een grote (rest)hypotheekschuld.
Ook voor de stortingen op de bedrijfsrekening van [onderneming] is een aannemelijke verklaring. Doordat de administratie in het boekhoudprogramma Exact en de verkoop niet (altijd) op dezelfde plek plaatsvonden en facturen niet altijd direct werden verwerkt, kwam het voor dat van een aantal verkopen al kasgeld aanwezig was en dit werd afgestort, terwijl het boekhoudkundige programma nog niet de inkomende betalingen had geregistreerd. Nu verdachte met een bestaanbare verklaring komt die door het openbaar ministerie niet voldoende weerlegd is, dient verdachte van het ten laste gelegde witwassen te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens de doorzoeking in de verblijfplaats van verdachte is een totaalbedrag van € 1.860,- aangetroffen.
Voorts wordt in het opgemaakte proces-verbaal witwassen gerelateerd dat er meer contant geld op de rekening van [onderneming] is gestort dan door de behaalde omzet kan worden verantwoord en dat, nu er geen andere legale bron van inkomsten is, dit geld wel van misdrijf afkomstig moet zijn. In het proces-verbaal is ook vermeld dat uit de stortingsbewijzen blijkt dat er veel in coupures van 500 euro is gestort en het een feit van algemene bekendheid is dat coupures van 500 euro nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt.
Ter ondersteuning van het voorgaande bevat het dossier een OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , de eigenaar van [onderneming] , waarin uitlatingen worden gedaan als “Nu hebben we een storting moeten doen die ik eigenlijk niet kan verantwoorden”, “We kunnen natuurlijk wel een aantal facturen naar gisteren zetten”, “Ik heb hier 9000 storting en ik niet voor 4 ongeveer de omzet gaan …”, en “Alleen ik heb om half 10 die storting gedaan, dus ik kan dan moeilijk verklaren, als er een keer een kascheck komt of zo dan moet ik alles op gisteren gaan zetten”.
Ten slotte is van belang dat verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij in totaal ongeveer 12 kilo hennep heeft verhandeld, waarbij hij 100 euro per kilo verdiende. In totaal zou verdachte hier dus ongeveer 1.200 euro aan over hebben gehouden. Dit zou zijn opgegaan aan dagelijkse bezigheden en verdachtes eigen verslaving aan softdrugs.
Beoordeling
Op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van feit 1 en verdachtes eigen verklaring, kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen hennep heeft ontvangen en deze vervolgens heeft verkocht. In die zin kan worden bewezen dat verdachte meermalen een van misdrijf afkomstig goed (hennep) heeft verworven en voorhanden gehad, en dat hij deze goederen - door de hennep vervolgens te verkopen - heeft overgedragen en omgezet. Verdachte heeft (vervolgens) tevens geld verworven en voorhanden gehad, dat afkomstig was uit de handel in hennep en hiervan uitgaven gedaan, zoals hij zelf heeft verklaard.
Nu er sprake is geweest van het herhaaldelijk verkopen van hennep (oogst), kan worden bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen zoals hiervoor bedoeld.
Ten aanzien van de vraag of (een deel van) voornoemde gelden zijn gestort op de bedrijfsrekening van [onderneming] , waarmee de omzet kunstmatig zou zijn opgehoogd en waarmee aldus de criminele herkomst van het geld zou zijn verhuld, is van belang dat het witwasdossier geen volledig overzicht bevat van de financiële huishouding van de onderneming [onderneming] . Uit het genoemde tapgesprek dat tussen verdachte en [medeverdachte] heeft plaatsgevonden blijkt voorts onvoldoende eenduidig dat er sprake is geweest van kunstmatig ophogen van de omzet van [onderneming] en dus op het brengen van misdrijfgeld binnen de onderneming. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd kan op grond van dit dossier derhalve niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] zich op genoemde wijze aan witwassen hebben schuldig gemaakt. De hierna uit te spreken bewezenverklaring stoelt dus niet mede op de thans besproken kasstortingen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen levert het feit dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat sprake is geweest van enige verhullings- dan wel verbergingshandeling door verdachte, niet op dat het ten laste gelegde witwassen niet kan worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak zou leiden. Dit aspect is wel van belang voor de vraag of het bewezen verklaarde kwalificeerbaar is en komt daarom hierna aan de orde onder het kopje ‘strafbaarheid van het bewezenverklaarde’.

Feit 4

Onder 4 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - kort gezegd - de teelt/handel in hennepstekken/-planten, het plegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit en/of het plegen van gewoontewitwassen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van een criminele organisatie en dat verdachte daaraan heeft deelgenomen. De advocaat-generaal heeft zijn vordering met name gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 1] en op het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] waaruit zou blijken dat de omzet van [onderneming] kunstmatig werd opgehoogd.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte in het dossier dat ziet op de criminele organisatie amper voorkomt. Een groot deel van het bewijs wordt gevormd door OVC-gesprekken die zijn opgenomen in een auto van één van de medeverdachten. Verdachte neemt aan geen van deze gesprekken deel. Verdachte komt wel voor in een drietal gesprekken die zijn opgenomen in de loods aan de [adres 4] te [gemeente 1] , echter zijn deze niet aan de handel in hennep te linken. De uitgevoerde observaties en de opgenomen tapgesprekken leveren evenmin belastend bewijs op.
Tenslotte is verdachte niet te koppelen aan de hennepkwekerijen die de advocaat-generaal in zijn bewijsconstructie heeft vermeld en kan ook op grond van de verklaring van [betrokkene 1] noch op grond van verdachtes eigen verklaring tot het oordeel worden gekomen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Verdachte handelde bij het verkopen van hennep(-stekjes) zelfstandig.
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband gericht op het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en/of (gewoonte)witwassen. Zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd ontbreekt bewijs dat verdachte (regelmatig) contact heeft met andere personen die binnen dit samenwerkingsverband actief zouden zijn.
Meer in het bijzonder acht het hof het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte] onvoldoende eenduidig om op grond daarvan vast te stellen dat zij zich aan witwassen hebben schuldig gemaakt, zoals reeds bij feit 3 is overwogen. Hetgeen overblijft is de verklaring van [betrokkene 1] inhoudende - kort gezegd - dat verdachte samen met de medeverdachten actief zou zijn in de handel in hennep. [medeverdachte] en verdachte zouden samen aan het hoofd staan van de organisatie: zij deden de legale handel van [onderneming] en tevens de inkoop en verkoop van hennepstekken en het inkopen en verkopen van hennep. Andere verdachten deden de meer uitvoerende taken.
Nu uit de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt niet duidelijk blijkt of en zo ja in hoeverre zij uit eigen wetenschap heeft verklaard dan wel of zij zelf conclusies heeft getrokken en zaken heeft ingevuld, acht het hof haar verklaring onvoldoende betrouwbaar om op grond daarvan vast te stellen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband. Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre.
Gezien het voorgaande zal verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-660203-14 onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
07-662521-11:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II.
3.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten een hoeveelheid hennep en/of uit de hennepteelt afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en voorhanden gehad en overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 07-662521-11
onder 1bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 07-662521-11
onder 3
bewezenverklaarde feit wordt overwogen:
Gelet op hetgeen in de bewijsoverweging is overwogen is het aannemelijk dat verdachte in totaal 12 kilo hennep heeft verworven, voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft overgedragen (verkocht). Nu deze hennep niet afkomstig is uit een door verdachte zelf gepleegd misdrijf, is de rechtspraak va de Hoge Raad omtrent witwassen (o.a. HR 14 april 2015, ECLI:HR:2015:950) hierop niet van toepassing en kan het bewezenverklaarde feit als witwassen worden gekwalificeerd.
Vervolgens heeft verdachte met de verkoop van voornoemde hennep in totaal € 1.200,- verdiend, welk bedrag dus wel (onmiddellijk) afkomstig is uit eigen misdrijf. Nu er ten aanzien van het
verwerven en voorhanden hebbenvan de van het totaal van € 1.200,- deel uitmakende geldbedragen geen sprake is van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan het bewezenverklaarde feit in zoverre niet als witwassen worden gekwalificeerd. Voor zover verdachte dit geld echter heeft uitgegeven - verdachte heeft verklaard dat hij dit geld heeft besteed aan de kosten van levensonderhoud en zijn eigen verslaving aan softdrugs - is er evenwel tevens sprake van het ‘overdragen’ van uit misdrijf verkregen geld. In zoverre kan het feit wél als witwassen worden gekwalificeerd.
Het in de zaak met parketnummer 16-660203-14
onder 3bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, voor zover het betreft het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van 12 kilo hennep en het overdragen van € 1.200,-.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door opzettelijk hennep aanwezig te hebben. De stof die verdachte aanwezig had, brengt - eenmaal in het maatschappelijk verkeer gebracht - gezondheidsrisico’s mee voor de gebruikers, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Het hof rekent het verdachte aan dat hij daaraan heeft bijgedragen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen waardoor de integriteit van
het financieel en economisch verkeer is aangetast.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2017 eerder is veroordeeld ter zake van een hennepgerelateerd feit. De straf die hem in dat kader is opgelegd heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte is vanwege lichamelijke klachten niet in staat om te werken en leeft van een uitkering. Hij heeft de gedeeltelijke zorg voor zijn zoon.
Het hof constateert dat de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep veel tijd in beslag hebben genomen. De redelijke termijn is in beide instanties met ongeveer een half jaar overschreden, waardoor de totale procedure ongeveer 5 jaar heeft geduurd. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de straf dient te worden verdisconteerd.
De bewezen verklaarde feiten zijn van een zodanig gewicht dat afdoening middels, onder andere, gevangenisstraf onontkoombaar is. Die strafmodaliteit is bovendien aangewezen omdat daarvan het signaal aan anderen uitgaat dat betrokkenheid bij hennephandel op zware bestraffing kan rekenen, Alles afwegende acht het hof daarom in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van 210 dagen passend en geboden. Omdat het hof van een ander feitencomplex uitgaat, wijkt deze straf af van de door de advocaat-generaal gevorderde straf. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter een gevangenisstraf van 180 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest.
Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, is het aangewezen dat een deel van deze straf, te weten 118 dagen in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Dit betekent dat verdachte na aftrek van voorarrest niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij Liander zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Beslag

Onder verdachte zijn een personenauto (BMW [kenteken] ) in beslag genomen en 4 geldbedragen van in totaal € 1.860,-.
Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank zal het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen auto de teruggave gelasten aan de rechthebbenden, zijnde de ouders van verdachte, nu is gebleken dat deze auto niet aan verdachte toebehoort en het bepaalde in artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is.
De inbeslaggenomen geldbedragen kunnen niet gekoppeld worden aan één van de bewezenverklaarde feiten en zullen derhalve worden teruggegeven aan verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 07-662521-11, onder 1 (zaaksdossiers 2 tot en met 6, 8, 11 en 12), 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing in de zaak met parketnummer 07-662521-11 feit 1 (voor zover het betreft de zaaksdossiers 2 tot en met 6 en 11) en het onder 2 ten laste gelegde (voor zover het betreft de zaaksdossiers 2 tot en met 6).
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659234-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 07-662521-11onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 07-662521-11onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 07-662521-11 onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 07-662521-11 onder 3 bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging voor zover dit feit ziet op het verwerven en voorhanden hebben van € 1.200,-.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
118 (honderdachttien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 4 geldbedragen van in totaal € 1.860,-
Gelast de
teruggaveaan de ouders van verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Personenauto (BMW, [kenteken] ).
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.