ECLI:NL:GHARL:2017:4296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
21-007464-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op de handel in hennepstekken en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich richtte op de handel in hennepstekken en het faciliteren van hennepkwekerijen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 163 dagen en een werkstraf van 100 uren, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen leiding gaf aan de organisatie, maar wel een faciliterende rol vervulde. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen van hennepteelt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een wezenlijke bijdrage aan de teelt. Echter, het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen en afleveren van hennepstekken en aan gewoontewitwassen. De verdachte werd ontslagen van rechtsvervolging voor het witwassen, omdat er geen bewijs was voor handelingen gericht op het verbergen van de criminele herkomst van het geld. Het hof legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 2.055,- verbeurd en gaf de bestelauto terug aan de verdachte. De uitspraak benadrukt de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de juridische kwalificaties van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007464-14
Uitspraak d.d.: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 met parketnummer 07-662493-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het hem onder 1 ten laste gelegde (uitsluitend voor zover betrekking hebbende op zaaksdossier 14) en het onder 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 163 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Van de overige zaaksdossiers die onder 1 aan verdachte ten laste zijn gelegd is verdachte vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de feiten 2 en 3. De inbeslaggenomen goederen zijn teruggegeven aan verdachte en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 april 2017, 16 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (voor zover betrekking hebbende op zaaksdossier 14), feit 3 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte, aldus de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.A. Rispens, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van de onder 1, zaaksdossier 2 t/m 13, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Voorts zal de officier van justitie ten aanzien van feit 1, zaaksdossier 2 t/m 13 en feit 2 op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde appel, nu de advocaat-generaal te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren (meer) bestaan tegen de vrijspraak van deze feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een/de pand(en) gelegen aan,
- de [adres 1] en/of [adres 2] te [gemeente 1] (zaakdossier 14)
en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten (onder andere) uit de hennepteelt en/of hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, plegen van gekwalificeerde diefstal van (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit en/of
- het plegen van gewoontewitwassen

aan welke organisatie hij, verdachte heeft leiding gegeven.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Feit 1

Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf) heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de woning(en) aan de [adres 1] en/of de [adres 2] te [gemeente 1] en/of dat hij hennepstekken/-planten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit overeenkomstig het vonnis kan worden bewezen, hetgeen inhoudt dat verdachte samen met anderen, in de uitoefening van beroep of bedrijf, hennep heeft geteeld in voornoemde woningen, alsmede dat hij een grote hoeveelheid hennepstekken/-planten heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte aan de teelt van hennep in voornoemde woningen een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om van medeplegen te kunnen spreken. Voor zover er al betrokkenheid kan worden vastgesteld, zijn verdachtes gedragingen slechts faciliterend van aard geweest.
Juridisch kader
Door de partijen wordt niet betwist en uit het dossier blijkt ook dat in de genoemde woningen hennep is geteeld. In hoger beroep ligt primair de vraag voor of verdachte als medepleger hiervan kan worden aangemerkt.
Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof met betrekking tot zaaksdossier 14 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 mei 2012 is in de woning aan de [adres 2] te [gemeente 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Vervolgens is op 21 mei 2012 in de woning aan de [adres 1] te [gemeente 1] een hennepkwekerij aangetroffen waarvan de planten net waren geoogst.
De woning aan de [adres 1] betreft de woning van de broer van [betrokkene] . De zus van [betrokkene] woont aan de [adres 2] .
Zoals in het vonnis is opgenomen heeft [betrokkene] bij de politie verklaard dat hij boodschappen heeft gedaan bij [onderneming] en dat [verdachte] - verdachte - volgens hem de baas is bij [onderneming] . [betrokkene] wist dat de door hem gekochte goederen gebruikt werden voor het opbouwen van hennepplantages. [betrokkene] heeft verder verklaard dat hij de wietplantjes bij de baas van [onderneming] heeft gekocht. Hij ging dan naar de baas toe en zei hoeveel stekjes hij nodig had. De baas bracht de stekjes zelf naar het adres van [betrokkene] aan de [adres 3] te [gemeente 1] . De baas - verdachte - heeft ook informatie gegeven over het kweken en drogen, welke informatie [betrokkene] deelde met de mensen van de kwekerijen. Als de gedroogde hennep klaar was, haalde de baas het op. Dit was van tevoren afgesproken. De baas betaalde dezelfde dag, maar meestal was het één of twee dagen later bij hem thuis op de [adres 3] te [gemeente 1] . [betrokkene] heeft ten slotte verklaard dat hij per oogst van de [adres 2] 3.000 à 4.000 euro kreeg en per oogst van de Haringvlietlaan ongeveer 2.000 euro.
Ter terechtzitting van de rechtbank en het hof heeft verdachte zich gerefereerd aan de verklaring van [betrokkene] . Ter zitting van het hof heeft verdachte hierbij aangetekend dat hij slechts een bemiddelende rol heeft gespeeld bij de levering van de stekjes. Volgens verdachte heeft hij er ‘via via’ voor gezorgd dat de stekjes bij voornoemde hennepkwekerijen terecht zijn gekomen en heeft hij er ook ‘via via’ voor gezorgd dat de oogst afgezet werd. Verdachte heeft benadrukt dat zijn rol niet verder ging dan dat en dat hij niet als eigenaar van de kwekerij kan worden aangemerkt.
Beoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte naast de verkoop van materialen voor de hennepkwekerijen, verantwoordelijk is geweest voor de levering van de hennepstekjes en dat hij een adviserende rol heeft vervuld. Dit betreffen handelingen van faciliterende aard. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft verdachte hiermee géén wezenlijke bijdrage geleverd aan het
telenvan hennep in voornoemde woningen. Dit geldt eveneens voor het feit dat hij er nadien voor heeft gezorgd dat de oogst werd afgezet. Hij kan daarom niet als medepleger van dat telen worden aangemerkt.
Wel kan op grond van het voorgaande worden bewezen dat verdachte hennepstekken en/of
-planten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Overeenkomstig het oordeel van de rechtbank acht het hof bewezen dat verdachte hierbij in de uitoefening van beroep of bedrijf heeft gehandeld.

Feit 3

Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft inkomsten gegenereerd uit de teelt en handel in hennep en heeft deze contante geldbedragen gestort op de bedrijfsrekening van [onderneming] . Op deze manier is de omzet van [onderneming] kunstmatig opgehoogd. Door contante geldbedragen te storten op de bedrijfsrekening van [onderneming] , die (deels) niet verantwoord kunnen worden met de behaalde omzet, vindt er vermenging plaats en is het hele vermogen besmet.
De advocaat-generaal heeft daaraan ter zitting van het hof toegevoegd dat er eveneens sprake is van witwassen op grond van het feit dat verdachte van misdrijf afkomstige goederen - de oogst - heeft verkocht.
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte terecht van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken. Verdachte heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor de contante stortingen op de bedrijfsrekening van [onderneming] . De boekhouding van (het bedrijf van) verdachte bevat verder geen directe aanwijzing dat verdachte door middel van zijn bedrijf geld afkomstig van de handel in hennep(-stekken) heeft witgewassen. Evenmin is sprake van het ontbreken van een geordende en regelmatige administratie. Uit de kasopstelling die door het Openbaar Ministerie is gemaakt kan niet worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat het verschil tussen uitgaven en ontvangsten afkomstig is uit misdrijf. Gelet hierop kan niet met voldoende mate van zekerheid de legale herkomst van de gelden van verdachte worden uitgesloten en dient verdachte te worden vrijgesproken van (gewoonte)witwassen.
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit uit van de volgende feiten en omstandigheden. Hierbij dient te worden vooropgesteld dat de ten laste gelegde pleegperiode loopt van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012. De feiten en omstandigheden waar het dossier melding van maakt die dateren van vóór deze periode en die aanvankelijk door de advocaat-generaal in zijn bewijsmiddelenoverzicht waren vermeld, worden om die reden buiten beschouwing gelaten.
In het opgemaakte proces-verbaal witwassen wordt gerelateerd dat er meer contant geld op de rekening van [onderneming] is gestort dan door de behaalde omzet kan worden verantwoord. Nu er geen andere legale bron van inkomsten is, moet dit geld van misdrijf afkomstig zijn. Van belang is dat uit de stortingsbewijzen blijkt dat er veel in coupures van 500 euro is gestort, waarbij volgens het dossier een feit van algemene bekendheid is dat coupures van 500 euro nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt.
Ter ondersteuning van het voorgaande bevat het dossier een OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , die werkzaam was bij [onderneming] , waarin uitlatingen worden gedaan als “Nu hebben we een storting moeten doen die ik eigenlijk niet kan verantwoorden”, “We kunnen natuurlijk wel een aantal facturen naar gisteren zetten”, “Ik heb hier 9000 storting en ik niet voor 4 ongeveer de omzet gaan …”, en “Alleen ik heb om half 10 die storting gedaan, dus ik kan dan moeilijk verklaren, als er een keer een kascheck komt of zo dan moet ik alles op gisteren gaan zetten”.
Verdachte heeft ontkend dat hij en/of [medeverdachte 3] illegale gelden op de rekening van [onderneming] heeft/hebben gestort. Volgens verdachte kunnen de gesignaleerde verschillen tussen de stortingen en de omzet worden verklaard doordat het regelmatig voorkwam dat verkoopbonnen/facturen enige tijd na de transactie werden verwerkt - omdat deze bijvoorbeeld buiten [onderneming] had plaatsgevonden en omdat indertijd op twee plekken verkocht werd en maar op één plek werd geadministreerd - en dat daardoor het kassaldo in werkelijkheid hoger was dan het administratieve saldo. De accountant van [onderneming] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd dat er in 2011 werd gewerkt met een systeem waarbij de administratie niet altijd actueel was, waarbij zaken achteraf gereconstrueerd moesten worden en dat er makkelijk vergissingen gemaakt konden worden met data.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de tenlastelegging enkel ziet op witwassen van met de teelt/handel in hennep(stekken) verdiend geld, en niet (tevens) op het witwassen van hennepplanten als van misdrijf afkomstige goederen, zoals de advocaat-generaal ter zitting heeft aangevoerd. Dit laatste kan derhalve niet worden bewezen.
Op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van feit 1 en verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting, kan worden vastgesteld dat verdachte opbrengsten heeft gehad uit de handel in hennep(stekken). In die zin kan worden bewezen dat verdachte geld afkomstig van misdrijf verworven en voorhanden heeft gehad, zoals is ten laste gelegd. Nu er sprake is geweest van het herhaaldelijk verkopen van hennepstekken en het (ver)kopen van hennep (oogst), kan worden bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen zoals hiervoor bedoeld.
Ten aanzien van de vraag of (een deel van) deze gelden (is) zijn gestort op de bedrijfsrekening van [onderneming] , waarmee de omzet kunstmatig zou zijn opgehoogd en waarmee aldus de criminele herkomst van het geld zou zijn verhuld, is van belang dat het witwasdossier geen volledig overzicht bevat van de financiële huishouding van verdachte en/of diens onderneming [onderneming] . Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd kan op grond van dit dossier niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 3] zich op genoemde wijze aan witwassen hebben schuldig gemaakt. De hierna uit te spreken bewezenverklaring stoelt dus niet mede op de thans besproken kasstortingen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen levert het feit dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van enige verhullings- dan wel verbergingshandeling door verdachte in de ten laste gelegde periode, niet op dat het ten laste gelegde witwassen niet kan worden bewezen, hetgeen tot vrijspraak zou leiden. Dit aspect is wel van belang voor de vraag of het bewezen verklaarde kwalificeerbaar is en komt daarom hierna aan de orde onder het kopje ‘strafbaarheid van het bewezenverklaarde’.

Feit 4

Onder 4 is ten laste gelegd dat verdachte (als leider) heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - kort gezegd - de teelt/handel in hennepstekken/-planten, het plegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit en/of het plegen van gewoontewitwassen.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie en dat verdachte hieraan heeft deelgenomen, hetgeen door de verdediging niet is betwist.
De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:

Samenwerkingsverband en structuur
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de misdrijven die binnen het onderzoek Spica zijn onderzocht gepleegd door een groep personen die in wisselende samenstelling deelnemen aan het plegen van die misdrijven. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband.
De rechtbank stelt daartoe op grond van opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van verdachte [medeverdachte 1] en in het bedrijf [onderneming] van verdachte [verdachte] aan de [adres 4] vast dat er regelmatig contact is tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] en [verdachte] . In die gesprekken wordt gesproken over hennep gerelateerde activiteiten. In één van deze gesprekken praten deze personen ook gedrieën over een partij en over nieuwe wetgeving met betrekking tot wiet en over partijen en hennepstekken.
Daar komt bij dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] een
handgeschreven briefje is gevonden waarop de kosten en de verdeling van de geschatte omzet van een hennepkwekerij worden beschreven. Kennelijk is 60% van de omzet bestemd voor “wij”, wat duidt op meerdere personen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de op de [adres 5] , de [adres 6] , de [adres 7] , de [adres 8] , de [adres 9] en de [adres 10] aangetroffen hennepkwekerijen, welke hennepkwekerijen in het onderzoek Spica naar voren zijn gekomen, qua opbouw en inrichting overeenkomen. Bij deze hennepkwekerijen werd dezelfde elektrische installatie aangetroffen en was gebruik gemaakt van dezelfde materialen. Voorts werd in een aantal van deze hennepkwekerijen eenzelfde kalender aangetroffen waarop gegevens betreffende de aangetroffen kweek werden bijgehouden.
Het voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op een samenwerkingsverband.
Zekere duurzaamheid
Blijkens de zaakdossiers die deel uitmaken van het onderzoek Spica dateert de eerste binnen het bedoelde samenwerkingsverband aangetroffen hennepkwekerij van 2 februari 2011 en de laatste van 21 mei 2012 Het samenwerkingsverband is derhalve ongeveer 1,3 jaar, en bij voortduring, actief geweest, waarmee naar het oordeel van de rechtbank eveneens is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zekere duurzaamheid.
Oogmerk
Uit het voorgaande vloeit voort dat het oogmerk van het samenwerkingsverband is het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf.
(…)
Deelneming
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel in de criminele activiteiten daarvan heeft, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
Vereist is bovendien dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat het samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat een persoon aantoonbaar betrokken is geweest bij één of meerdere door de organisatie gepleegde misdrijven dat deze persoon als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft dan immers actief aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie bijgedragen. Uit die actieve bijdrage, zeker indien daarover tevens contact is geweest met medeverdachten, vloeit eveneens voort dat hij op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Caddy van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden opgemaakt dat verdachte met een andere persoon spreekt over bestellingen die hij binnen heeft gekregen en over het leveren van hennepstekken.
De rechtbank maakt voorts uit opgenomen vertrouwelijke communicatie bij het bedrijf van verdachte aan de [adres 4] op dat verdachte met andere personen praat over (het leveren van) hennepstekken, over ‘P-tjes’ en ‘A-tjes’ en Amnesia, over het ophalen van oogst, over het afleveren van hennepstekjes, over prijs en kwaliteit van stekken, over strijkzakken en over afgenomen partijen. (…)”
Het hof sluit zich aan bij deze overweging en neemt die over. Op grond hiervan en op grond van het onder 1 bewezen verklaarde kan worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad binnen het samenwerkingsverband bestaande uit het leveren van de spullen voor hennepkwekerijen, het (af)leveren van hennepstekken en het zorgdragen voor het afleveren van de hennep bij afnemers.
Met betrekking tot de aard en het doel van de criminele organisatie wordt in het bijzonder het volgende opgemerkt. Het gehele strafrechtelijke onderzoek genaamd ‘Spica’ is ingestoken op de verdenking dat alle veertien in dit onderzoek voorkomende hennepkwekerijen door de organisatie, waaraan verdachte leiding zou geven, werden geëxploiteerd: de organisatie zou verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de kwekerijen, het leveren van de stekjes, het (laten) beheren van de kwekerijen, het oogsten/knippen en het afzetten van de oogst. Ook de advocaat-generaal en de rechtbank zijn er vanuit gegaan dat (een aantal van) de ten laste gelegde hennepkwekerijen voor rekening en risico van de organisatie werden gerund. Het hof acht dit niet bewezen.
Uit het onderhavige dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat de organisatie gericht was op de faciliterende, logistieke aspecten van de hennepteelt. Het concrete telen en het verzorgen van de kwekerijen gebeurde door anderen en kan niet aan de organisatie worden toegerekend, ook niet in die zin dat de bewoners van de panden waarin hennepkwekerijen zijn aangetroffen daarbij door leden van de organisatie werden aangestuurd.
Met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging is het hof voorts van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte als eigenaar van de handelsonderneming [onderneming] de leider van de criminele organisatie is geweest. Het feit dat er vanuit [onderneming]
hennepgerelateerde activiteiten werden verricht leidt er niet toe dat verdachte daarmee een
leidende rol in het geheel heeft gehad. Nu deze rol ook op basis van het overige genoemde
bewijs niet kan worden vastgesteld, zal verdachte in zoverre van feit 4 worden vrijgesproken. Dat verdachte een growshop runde kan overigens ook niet één op één bijdragen aan een bewezenverklaring van verdachte als deelnemer aan de criminele organisatie zoals de rechtbank heeft geoordeeld. De verdediging heeft hier terecht op gewezen. Deze overweging van de rechtbank neemt het hof derhalve niet over.
Ten slotte kan - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet worden bewezen dat de organisatie (tevens) tot oogmerk heeft gehad het plegen van diefstal van elektriciteit. Weliswaar gaan hennepkwekerijen vaak gepaard met diefstal van elektriciteit, hetgeen ook in de onderhavige zaak soms het geval is geweest, maar de organisatie kan niet met het plegen van dit feit in verband worden gebracht. Wel bewezen is dat de organisatie naast het opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen van hoeveelheden hennepplanten dan wel hennepstekken in de uitoefening van beroep of bedrijf, gewoontewitwassen tot oogmerk heeft gehad. Met voornoemde handel in hennepplanten en/of -stekken verwierf de organisatie immers (van misdrijf afkomstig) geld, waarmee opnieuw hennepplanten en/of
-stekken werd(en) verhandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] meermalen, alleen, in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 3:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente [gemeente 1] van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij voorwerpen, te weten uit de hennepteelt en/of hennephandel afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, van een hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan en
- het plegen van gewoontewitwassen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het
onder 1bewezen verklaarde levert op:
In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot het
onder 3ten laste gelegde geldt:
Het hof acht bewezen dat verdachte geld heeft verdiend uit de door hem gepleegde handel in hennep(-stekken). Dit geld is onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent witwassen. Nu er ten aanzien van het verwerven en voorhanden hebben van deze geldbedragen geen sprake is van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, kan het bewezenverklaarde niet als witwassen worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarom ter zake van feit 3 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het
onder 4bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de verkoop van hennepstekken, het faciliteren van hennepkwekerijen en het bemiddelen bij het afzetten van de oogst. Evenals de advocaat-generaal gaat het hof ervan uit dat de verschillende leden van de criminele organisatie een min of meer gelijkwaardige rol hebben vervuld, waarbij ieder zijn eigen taak had. Voor verdachte geldt dat hij - mede gelet op het feit dat hij een growshop runde - beschikte over de benodigde contacten binnen de hennepwereld en hij op die manier partijen met elkaar in contact kon brengen.
Naast deelname aan de criminele organisatie is verdachte schuldig bevonden aan het zelfstandig verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennepstekken en/of hennepplanten, waarbij hij kennelijk steeds heeft gehandeld vanuit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft op voornoemde wijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Dit wordt hem ernstig aangerekend.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2017 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Verdachte heeft in dit verband met name naar voren gebracht dat de onzekerheid en lange duur van de procedure zwaar op hem heeft gedrukt.
De procedure in eerste aanleg en die in hoger beroep hebben inderdaad veel tijd in beslaggenomen. De redelijke termijn is in beide instanties met ongeveer een half jaar overschreden, waardoor de totale procedure ongeveer 5 jaar heeft geduurd. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de straf dient te worden verdisconteerd.
De bewezen verklaarde feiten zijn van een zodanig gewicht dat afdoening middels, onder andere, gevangenisstraf onontkoombaar is. Die strafmodaliteit is bovendien aangewezen omdat daarvan het signaal aan anderen uitgaat dat georganiseerde betrokkenheid bij hennephandel op zware bestraffing kan rekenen. Alles afwegende acht het hof net als de rechtbank daarom oplegging van na te melden gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf passend en geboden. Omdat het hof van een ander feitencomplex uitgaat, wijkt deze straf af van de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, acht het hof het aangewezen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Dit leidt ertoe dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend acht, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, zal opleggen. Dit betekent dat verdachte na aftrek van voorarrest niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij Liander zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Beslag

Onder verdachte is onder meer een geldbedrag van € 2.055,- inbeslaggenomen. Het hof stelt vast dat verdachte - kort gezegd - heeft verklaard dat hij geld heeft verdiend met de handel in hennep(-stekken). In dit verband is hij veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. Op grond hiervan en de omstandigheid dat de genoemde handel hoofdzakelijk betaling in contanten kent kan worden aangenomen dat het inbeslaggenomen geldbedrag geheel of grotendeels door middel van dit onder 4 bewezenverklaarde feit is verkregen. Het geldbedrag zal daarom worden verbeurdverklaard.
De inbeslaggenomen bestelauto (VW Caddy, [kenteken] , kleur grijs) dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu niet is gebleken dat deze auto kan worden gekoppeld aan door verdachte gepleegde strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft de zaaksdossiers 2 tot en met 13.
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
77 (zevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Geldbedrag van € 2.055,-.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Bestelauto (VW Caddy, [kenteken] , kleur grijs).
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.