ECLI:NL:GHARL:2017:4107

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
200.178.237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkomingen in motorrevisie en klachtplicht ex art. 6:89 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen tegen Lammertink Porsche en PCT, en zijn vordering tegen Lammertink Racing werd afgewezen. De zaak betreft een geschil over een motorrevisie die niet naar behoren zou zijn uitgevoerd. [appellant] had in 2005 een tegoedbon ontvangen van [naam geïntimeerde] voor een bedrag van € 30.000 voor motorrevisie. In 2006 sloot hij een overeenkomst met Lammertink Racing of Lammertink Porsche voor de revisie van zijn Ferrari-motor. Na de oplevering in 2011 ontdekte [appellant] gebreken aan de motor en heeft hij in 2013 Lammertink Racing in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet tijdig had geklaagd over de gebreken, waardoor hij zijn rechten had verloren. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [appellant] onvoldoende informatie heeft verstrekt over de aard en omvang van zijn klacht, zoals vereist door artikel 6:89 BW. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.178.237
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 162529)
arrest van 16 mei 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.W. Menkveld,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidLammertink Porsche B.V.2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidLammertink Racing en Engineering B.V.3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidPorsche Centrum Twente B.V.

alle gevestigd te Enter, gemeente Wierden,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat geïntimeerden sub 1 en 2: mr. P.A. [appellant] Lodestijn,
advocaat geïntimeerde sub 3: mr. M. Sijstermans.
Geïntimeerden zullen hierna gezamenlijk Lammertink c.s. en ieder afzonderlijk Lammertink Porsche, Lammertink Racing en PCT worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 december 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 30 maart 2016;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties, van Lammertink Porsche en Lammertink Racing;
- de memorie van antwoord, met producties, van PCT.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1
Op 25 mei 2005 heeft de heer [naam geïntimeerde] aan [appellant] een tegoedbon verstrekt met de navolgende handgeschreven tekst:
“tegoedbon
Enter 25-05-2005
Hierbij verklaar ik [naam geïntimeerde] dat [appellant] te [woonplaats] bij mij kan besteden een bedrag van € 30.000,= incl BTW (zegge dertigduizend euro) kan besteden m.b.t. motor revisie, versnellingsbak revisie dan wel onderdelen.
aldus verklaar ik
[handtekening]
[naam geïntimeerde]
[adres] Enter”
Onderaan het schriftelijke stuk is een stempel geplaatst met een logo en de aanduiding “Lammertink racinG”
2.2
In 2006 heeft [appellant] met Lammertink Racing dan wel Lammertink Porsche een overeenkomst gesloten op grond waarvan (één van) beide vennootschappen zich verplichtte(n) een motor van [appellant] , merk Ferrari 365GTB/4 te reviseren.
2.3
Op 22 december 2011 heeft [appellant] de gereviseerde motor opgehaald. De heer [naam 1] , handelend namens Lammertink Porsche, en [appellant] hebben de afgifte van de motor schriftelijk vastgelegd in een verklaring van die datum.
2.4
Op 21 maart 2012 heeft [appellant] in een e-mail aan [naam 1] het volgende bericht:
“(…) Op het gereviseerde blok missen nota bene 2 x oliefilters, de complete ontsteking ?. Op de carburateurs missen tapeinden etc etc. Voor de carburateurs heb ik, naast de Euro 30.000 die al betaald zijn aan dhr [naam geïntimeerde] inzake te reviseren motoren [appellant] , nog even extra Euro 3000,- aan de heer [naam geïntimeerde] betaald ?.
Maak vooral de rekening klaar voor mij ?.
Ik ben een eerlijk mens, heb nergens schulden, en bedrieg niet. Ook die spookrekening zal betaald worden, het zal duidelijk zijn wat voor mij nu het vervolg is inzake voorgaande. Ofwel tevens wil ik nu de gespecificeerde rekening inzake de niet volledig uitgevoerde motorrevisie Daytona. En waar zijn de oude delen?. Voor de goede orde, ik heb zelf destijds het blok uitgebouwd, ik heb zelf beide motoren maar weer opgehaald. De motor is niet ingebouwd, en/of aan het lopen gemaakt, de complete ontsteking is niet gemonteerd, etc etc. Voorgaande ter info opdat er niet een foutieve specificatie volgt.
[naam 1] , dit gaat niet goed lijkt mij ?.
P.s.: leg de complete verdeler van de 365 GT/4 2+2, en de verdelerkappen (2x) van de Daytona maar vast klaar, die kom ik alvast halen, de rest van de ontbrekende delen mail ik je.”
2.5
Op 31 juli 2012 heeft de heer [schade expert] , werkzaam bij CED Automotive, in opdracht van [appellant] een rapport uitgebracht over de technische staat van de motor. De conclusie van dit rapport luidt:
“Naar aanleiding van ons technisch onderzoek zijn wij van mening dat de revisie van de motor niet volgens de geldende normen is uitgevoerd. Er zijn diverse montagefouten gemaakt. Er zijn veel lapmiddelen gebruikt die niet origineel zijn en tot problemen kunnen leiden. Er zijn veel oude onderdelen hergebruikt die vervangen hadden moeten worden. Ook zijn er niet originele onderdelen gebruikt. De motor heeft na de revisie nooit gedraaid, het is gebruikelijk dat er op een testopstelling proef wordt gedraaid en afstellingen worden verricht, doordat de motor niet gelopen heeft is de schade aan de motor ‘beperkt’ gebleven.”
2.6
Bij brief van 14 januari 2013 heeft [appellant] Lammertink Racing in gebreke gesteld vanwege het tekort schieten in de nakoming van de onder 2.1 genoemde overeenkomst van opdracht.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg – na eisvermindering – kort samengevat gevorderd:
- een verklaring voor recht dat Lammertink Porsche en/of Lammertink Racing en/of PCT is/zijn tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en deze overeenkomst te ontbinden;
- hoofdelijke veroordeling tot betaling van Lammertink c.s. aan [appellant] van een bedrag van € 31.037,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2013;
- veroordeling van Lammertink c.s. tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.327,30 en de proceskosten met rente.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 mei 2015 [appellant] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering tegen Lammertink Porsche en PCT en zijn vordering tegen Lammertink Racing afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[appellant] heeft zes grieven gericht tegen het eindvonnis van 13 mei 2015 en gevorderd dat Lammertink c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 33.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2012 en de proces- en nakosten.
4.2
Tegen het tussenvonnis van 21 januari 2015 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof het hoger beroep in zoverre zal verwerpen.
4.3
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Lammertink Racing als contractspartij van [appellant] moet worden aangemerkt en dat om die reden [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen jegens Lammertink Porsche en PCT (rov. 2.2). Het hof oordeelt als volgt.
4.4
Volgens vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vraag wie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst als contractspartij van de wederpartij is opgetreden af van hetgeen die contractspartij en de wederpartij daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. PCT heeft in haar memorie van antwoord uiteengezet dat op 2 december 2011 de onderneming van Lammertink Porsche, met uitzondering van de debiteuren, is ingebracht in PCT. Voor de vraag wie als contractspartij van [appellant] ter zake het reviseren van de motor heeft te gelden, gaat het er dus vooral om of de opdracht destijds, in 2006, aan Lammertink Racing of aan Lammertink Porsche is verstrekt. De stelling van [appellant] dat de heer [naam geïntimeerde] bevoegd was om zowel voor Lammertink Racing als voor Lammertink Porsche op te treden is onvoldoende om aan te nemen dat de opdracht is verstrekt aan Lammertink Porsche. Het enkele feit dat de heer Lammertink namens Lammertink Porsche kon optreden, maakt Lammertink Porsche immers geen contractspartij. Aan de brief van mr. Fasseur van 17 juli 2014 waarin hij stelt dat de opdracht destijds aan Lammertink Porsche en niet aan PCT is verstrekt, komt evenmin betekenis toe, nu mr. Fasseur als advocaat van PCT optrad (en naar valt aan te nemen er belang bij had om iedere aansprakelijkheid van PCT van de hand te wijzen). Een relevante omstandigheid acht het hof wel dat op de aan [appellant] in 2005 verstrekte tegoedbon een stempel van Lammertink Racing is gezet. Tekst en strekking van de tegoedbon duiden er naar het oordeel van het hof op dat [appellant] bij Lammertink Racing een bedrag van € 30.000 inclusief BTW mocht besteden voor onder meer het reviseren van een motor. Ook neemt het hof in aanmerking dat in het onder 2.5 genoemde CED-rapport is vermeld dat de opsteller van het rapport van [appellant] heeft vernomen dat hij de motor heeft laten reviseren bij de firma Lammertink Racing. Het hof concludeert daarom, evenals de rechtbank, dat Lammertink Racing als de contractspartij van [appellant] moet worden beschouwd. De omstandigheid dat de motor in 2011 aan [appellant] is afgegeven door Lammertink Porsche maakt dit niet anders, nu uit deze handeling als zodanig niet blijkt dat dit bedrijf de opdracht tot het reviseren van de motor heeft aanvaard. De grief faalt.
4.5
Met de grieven 2 tot en met 6 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank – samengevat – dat [appellant] niet tijdig na de ontdekking van de gebreken heeft geklaagd (rov. 2.9), waardoor [appellant] alle rechten en bevoegdheden die aan hem op grond van de vermeende gebrekkigheid van de revisie van de motor ten dienste stonden, heeft verloren (rov. 2.11). Daartoe achtte de rechtbank redengevend dat de rapportage van de door [appellant] ingeschakelde deskundige CED reeds was voltooid op 31 juli 2012, terwijl [appellant] zijn klachten over de revisie van de motor eerst bij brief van 14 januari 2013 aan Lammertink Racing bekend heeft gemaakt. Door Lammertink Racing niet tijdig te informeren en door de motor eigenhandig volledig te laten demonteren en onderzoeken, is Lammertink Racing in haar belang geraakt omdat het voor haar niet, althans lastiger is geworden om de zaak te beoordelen, waarbij een rol speelt dat door tijdsverloop bepaalde oliën, vetten en rubberen onderdelen uitdrogen (rov. 2.10). De tegen deze oordelen gerichte grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.6
Naar het oordeel van het hof kan bij de beoordeling van de grieven in het midden blijven of de gereviseerde motor in 2006 is opgeleverd en daarna door [appellant] tot 22 december 2011 in bewaring is gegeven aan Lammertink Porsche (stelling Lammertink Racing) of dat de gereviseerde motor voor het eerst is opgeleverd op 22 december 2011 (stelling [appellant] ). Vast staat dat [appellant] in elk geval in februari 2012 via de heer [betrokkene] kennis heeft gekregen van gebreken aan de gereviseerde motor. In hoger beroep stelt [appellant] immers dat hij (in reactie daarop) op 21 maart 2012 een e-mail naar [naam 1] (en dus, zo begrijpt het hof, naar Lammertink Racing) heeft gestuurd om de door [betrokkene] geconstateerde gebreken te melden en daarover te klagen (zie onder 2.4).
Anders dan [appellant] betoogt, leidt het hof uit deze e-mail echter niet af dat [appellant] daarin zijn klachten over de revisie van de motor aan Lammertink Racing kenbaar maakt. De klacht van [appellant] ter zake het gereviseerde blok vermeldt het missen van twee oliefilters en de complete ontsteking, onderdelen die, zoals betoogd door Lammertink c.s. en ondersteund door het CED-rapport, geen onderdeel vormen van de gereviseerde motor. Daarnaast verzoekt [appellant] in de e-mail om een gespecificeerde rekening inzake de niet volledig uitgevoerde motorrevisie. Het hof oordeelt dat, hoewel het in artikel 6:89 BW genoemde protest in beginsel vormvrij is, een schuldeiser niet (steeds) kan volstaan met de enkele mededeling dat de door de schuldenaar verrichtte prestatie achter is gebleven bij hetgeen de verbintenis vergt. In beginsel dient de schuldeiser zijn wederpartij, voor zover mogelijk, tevens te informeren over de gestelde aard of omvang van de tekortkoming (ECLI:NL:HR:2010:BL8297). Dat geldt ook in het onderhavige geval, met name nu [betrokkene] - naar niet is weersproken - geldt als een Ferrari-specialist en uit de door [appellant] overgelegde stukken (zoals het CED-rapport, de brief van 16 maart 2011 van de heer Tijhuis en de brief van 14 januari 2013 van de rechtsbijstandverlener) blijkt dat [betrokkene] in opdracht van [appellant] heeft gecontroleerd of de revisie deugdelijk was uitgevoerd en toen reeds (in februari 2012) tot de conclusie kwam dat de revisie niet volgens de normen was uitgevoerd en overnieuw zou moeten worden gedaan. In dat licht bezien is het hof van oordeel dat [appellant] in zijn e-mailbericht van 21 maart 2012 Lammertink Racing onvoldoende heeft geïnformeerd over de aard en omvang van zijn klacht als bedoeld in artikel 6:89 BW. Het had voor de hand gelegen dat [appellant] naar aanleiding van de bevindingen van [betrokkene] contact had gezocht met Lammertink Racing en afspraken had gemaakt over een eventueel vervolgonderzoek of haar in ieder geval over het CED-onderzoek (gerapporteerd op 31 juli 2012) had geïnformeerd. Dat geldt te meer nu voor het beoordelen van het werk demontage noodzakelijk was (dat is ook te zien op de foto’s in het CED-rapport waarin losse onderdelen worden getoond) en door enkel tijdverloop ook veroudering van het materiaal kon optreden. Lammertink Racing is aldus in haar bewijspositie geschaad. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van het betoog van [appellant] dat hij eerst na oplevering op 22 december 2011 heeft kunnen ontdekken dat de revisieopdracht ondeugdelijk was uitgevoerd, hij daarop geen beroep meer kan doen, omdat hij ter zake niet binnen bekwame tijd nadat hij kennis nam van de gebreken (in februari 2012) bij Lammertink Racing heeft geprotesteerd, maar pas bij brief van zijn rechtsbijstandverlener van 14 januari 2013. De grieven falen.
4.7
Bij gebreke van voldoende concrete stellingen die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan de door [appellant] gedane bewijsaanbiedingen.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis van 13 mei 2015 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Lammertink Porsche en Lammertink Racing zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.937,00
- salaris advocaat
€ 2.316,00(2 punten x appel tarief III ad € 1.158 per punt)
Totaal € 4.253,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van PCT zullen eveneens worden vastgesteld op € 1.937,00 aan verschotten (griffierecht) en € 2.316,00 voor salaris advocaat, derhalve op € 4.253,00 in totaal.
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 januari 2015;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 13 mei 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lammertink Porsche en Lammertink Racing vastgesteld op € 1.937,00 voor verschotten en op € 2.316,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PCT vastgesteld op € 1.937,00 voor verschotten en op € 2.316,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten van Lammertink Porsche en Lammertink Racing enerzijds en in de nakosten van PCT anderzijds, begroot op elk € 131,-- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, I. Brand en J.A.M. van den Berk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.