In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de inspecteur van de Belastingdienst de afwijzing van een verlies uit onderneming voor het jaar 2012 heeft gehandhaafd. Belanghebbende, die zich in 2008 als ondernemer heeft ingeschreven, had in zijn aangifte voor 2012 een negatief resultaat van € 22.446 opgegeven. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd, omdat er volgens hem geen bron van inkomen aanwezig was. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 11 april 2017 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat zijn verhuuractiviteiten van vouwwagens als een onderneming moeten worden aangemerkt, terwijl de inspecteur van mening is dat er geen redelijke verwachting van winst is, gezien de negatieve resultaten in voorgaande jaren. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat er geen bron van inkomen is, omdat de kosten de omzet in de jaren voorafgaand aan 2012 aanzienlijk overtroffen hebben. Hierdoor kan het negatieve resultaat niet als verlies uit onderneming of als negatief resultaat uit overige werkzaamheden worden geaccepteerd.
Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.