ECLI:NL:GHARL:2017:3977

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
WAHV 200.173.049
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter wegens ontbrekende machtiging in WAHV-procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging in de procedure bij de officier van justitie. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter oordeelde dat de machtiging niet voldeed aan de eisen, maar het hof heeft geoordeeld dat de machtiging wel degelijk rechtsgeldig was. Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde op basis van een algemene machtiging was bevoegd om namens de betrokkene beroep in te stellen. De kantonrechter had de beslissing niet voldoende gemotiveerd en het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd.

Vervolgens heeft het hof de beslissing van de officier van justitie beoordeeld. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene ten onrechte niet is gehoord door de officier van justitie. Het hof oordeelde dat de betrokkene wel degelijk gehoord had moeten worden, aangezien het beroep niet kennelijk ongegrond was. Het hof heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor overschrijding van de maximumsnelheid. De gemachtigde betwistte de betrouwbaarheid van de meetapparatuur, maar het hof oordeelde dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.173.049
11 mei 2017
CJIB 165342378
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 18 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep, ingesteld door [gemachtigde] - in die procedure de (pretense) gemachtigde -, niet-ontvankelijk verklaard omdat de machtiging geen bijzondere volmacht inhoudt om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking met bovenvermeld CJIB-nummer. De kantonrechter heeft met betrekking tot de machtiging overwogen dat de machtiging niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en van de Hoge Raad betoogt [gemachtigde] onder meer dat de door hem overgelegde machtiging toereikend is. Volgens [gemachtigde] heeft de kantonrechter het bepaalde in artikel 3:62 van het Burgerlijk Wetboek (BW) miskend.
3. Ingevolge artikel 8:24, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een betrokkene zich in een procedure bij de bestuursrechter laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde en kan van een gemachtigde worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Deze bepaling leent zich voor analoge toepassing door de kantonrechter in een WAHV-procedure.
4. Het beroep dat ter beoordeling van de kantonrechter stond is het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking. Of sprake was van een toereikende volmacht om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking, stond echter niet ter beoordeling van de kantonrechter, omdat dit niet de toepassing van een bepaling van openbare orde betreft die ambtshalve moet worden getoetst. Aldus is de beslissing van de kantonrechter niet voorzien van een deugdelijke motivering. Voor zover de kantonrechter van oordeel was dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden geacht wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging, overweegt het hof het volgende.
5. Het hof stelt vast dat [gemachtigde] een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op 10 oktober 2012 door [naam] , die optreedt namens [betrokkene] , is gemachtigd om, kort gezegd, hem te vertegenwoordigen in procedures tegen boetes en parkeerbelastingen en daartoe alle handelingen te verrichten die [gemachtigde] nodig acht. De machtiging is algemeen geformuleerd en ziet niet specifiek op één of meer nader aangeduide zaken.
6. Kennelijk heeft [naam] door het afgeven van deze machtiging willen bewerkstelligen dat [gemachtigde] , [betrokkene] in voorkomende zaken met betrekking tot, voor zover hier van belang, administratieve sancties als gemachtigde vertegenwoordigt in administratief beroep bij de officier van justitie, in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep bij het hof. Een algemeen geformuleerde machtiging als de onderhavige is op zichzelf niet in strijd met artikel 8:24 van de Awb of andere wettelijke voorschriften. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen worden afgeleid. Uit de tekst van de machtiging blijkt genoegzaam dat [gemachtigde] gerechtigd was om namens [betrokkene] beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Voorts is niet gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het BW heeft voorgedaan als gevolg waarvan de volmacht is geëindigd. Het hof stelt derhalve vast dat sprake is van een rechtsgeldige machtiging. Van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb is niet gebleken.
7. De beslissing van de kantonrechter kan gelet op het voorgaande geen stand houden en het hof zal die beslissing vernietigen. De overige klachten van [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde) met betrekking tot de beslissing van de kantonrechter behoeven daarmee geen bespreking meer. Het hof zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank omdat artikel 20d, tweede lid, van de WAHV, gelet op de tekst daarvan, daar niet in voorziet. Het hof zal derhalve doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
8. De gemachtigde heeft tegen de beslissing van de officier van justitie onder meer aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het horen van de betrokkene.
9. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de WAHV in verbinding met artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar, voor zover hier van belang, gelet op artikel 7:17, aanhef en onder c, van de Awb, alleen van afzien, indien het beroep kennelijk ongegrond is.
10. Uit het dossier blijkt het volgende. In het beroepschrift van 1 november 2012 heeft de gemachtigde de officier van justitie verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Voorts heeft de gemachtigde in zijn aanvullend beroepschrift van 5 februari 2013 als grond van het administratief beroep opgegeven dat de betrouwbaarheid van de meetapparatuur in het geding is nu de gebruikte apparatuur bij de snelheidsmeting niet dezelfde apparatuur is als de geijkte apparatuur vermeld in het ijkrapport.
11. Op 25 februari 2013 heeft de officier een aanvullend proces-verbaal opgevraagd bij de verbaliserende instantie. Bij beslissing van 9 april 2013 heeft de officier van justitie, zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, het administratief beroep kennelijk ongegrond verklaard. De betrokkene is niet gehoord omdat het beroep kennelijk ongegrond is.
12. Het hof is van oordeel dat de betrokkene in dit geval had moeten worden gehoord door de officier van justitie, aangezien het beroep niet kennelijk - dat wil zeggen: aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - ongegrond is. De officier van justitie heeft immers door het opvragen van een aanvullend proces-verbaal nader onderzoek verricht. Nu er nader onderzoek is ingesteld, kan niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond beroep.
13. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie er ten onrechte van afgezien de betrokkene te horen. Het hof zal daarom het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer behoeven.
14. Het hof zal vervolgens overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking.
15. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 197,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (verkeersbord A1) met 22 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 september 2012 om 12.27 uur op de Westvlietweg te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
16. De gemachtigde ontkent dat de gedraging is verricht en betwist de betrouwbaarheid van de meetapparatuur. De foto is genomen met antenne eenheid 60093 en cameranummer 60093, terwijl het ijkrapport antenne eenheid 60093 en cameranummer 60918 vermeldt. Derhalve kan niet aangetoond worden dat de combinatie van antenne eenheid en camera door het NMI is geijkt. De gemachtigde beroept zich in dit kader op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar een zaak waarin de kantonrechter oordeelde dat niet is komen vast te staan dat de gebruikte apparatuur is geijkt.
17. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
18. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 75 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 72 km per uur.
Toegestane snelheid: 50 km per uur.
Overschrijding met: 22 km per uur.”
19. Het dossier bevat foto's van de gedraging. Voor zover hier van belang, is daarop te zien dat het voertuig met bovenvermeld kenteken ter plaatse rijdt. De gedragingsgegevens die zijn vermeld in de databalk bovenaan die foto's komen overeen met voormelde gedragingsgegevens. Voorts is bovenaan de foto vermeld, voor zover van belang: "60093/60093".
20. Het dossier bevat een aanvullend proces-verbaal van 22 maart 2013 waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Het verweer van de betrokkene in niet juist. De antenne-eenheid heeft een geprogrammeerd serienummer 60093 dit nummer wordt bij het constateren van een overtreding automatisch op de databalk van de opname gezet, ter controle is het serienummer 60093 in de digitale camera geprogrammeerd dit nummer wordt ook automatisch op de databalk van de opname gezet indien deze 2 getallen (60093/60093) aan elkaar gelijk zijn dan is dit het bewijs dat de gebruikte componenten als 1 meetsysteem door het NMI zijn gekeurd en waarvoor een geldige verklaring is afgegeven en ook als zodanig tijdens de radarcontrole zijn gebruikt."
21. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd, gelet op de aanvullende verklaring van de verbalisant en nu het ijkrapport waar de gemachtigde naar verwijst zich niet in de stukken bevindt, geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat gebruik is gemaakt van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel. Voor het overige komt het betoog van de gemachtigde neer op de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Die enkele ontkenning is onvoldoende om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu uit het dossier evenmin feiten en omstandigheden blijken die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
22. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt het hof dat een dergelijk beroep alleen slaagt wanneer zonder (juridisch) geldige reden ten nadele van de betrokkene is afgeweken van met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldend beleid (HR 11-4-2000, 474-99-V).
23. Het hof stelt voorop dat het niet beschikt over de beslissing van de officier van justitie in de zaak waarnaar de betrokkene verwijst en evenmin over het aan die beslissing ten grondslag liggende dossier.
24. In de zaak waaraan de betrokkene refereert, beschikte de officier van justitie kennelijk over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of de metingsapparatuur was geijkt. Bij gebreke van tijdige verstrekking van de benodigde informatie door de verbalisant, is die zaak in het voordeel van de betreffende betrokkene beslist. In de onderhavige zaak van de betrokkene is wél tijdig een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. De onderhavige zaak en de zaak waarnaar is verwezen, zijn dus geen gelijke gevallen. Reeds daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
25. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
26. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten gemaakt in de fase bij de kantonrechter en in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,- (= 2 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene ter hoogte van € 490,- over te maken op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] te [plaats] .
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.