In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de uitvoering van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw die in 2015 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De vrouw verzocht de rechtbank om de man te veroordelen tot betaling van € 40.000,- op basis van de huwelijkse voorwaarden, die in verband stonden met hun Islamitische geloofsovertuiging. De rechtbank Midden-Nederland sprak op 21 september 2016 de echtscheiding uit en veroordeelde de man tot betaling van het genoemde bedrag. De man ging in hoger beroep, waarbij hij betwistte dat de bepaling in de huwelijkse voorwaarden geldig was.
Het hof oordeelde dat de afspraak in de huwelijkse voorwaarden, hoewel deze een alimentatiekarakter lijkt te hebben, niet in strijd is met de openbare orde, de goede zeden of de wet. Het hof constateerde dat partijen het erover eens waren dat een bedrag van € 6.000,- betrekking had op de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw voor een periode van drie maanden na de echtscheiding. Het hof oordeelde dat het restantbedrag van € 34.000,- geen alimentatiekarakter heeft en dat de man niet kan stellen dat hij er vanuit ging dat de bepaling nietig was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.
De uitspraak benadrukt de geldigheid van huwelijkse voorwaarden en de voorwaarden waaronder alimentatie kan worden vastgesteld, vooral in het licht van religieuze overtuigingen. De zaak illustreert ook de complexiteit van echtscheidingsprocedures waarbij huwelijkse voorwaarden en alimentatie in het geding zijn.