ECLI:NL:GHARL:2017:3733

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
200.213.354/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging bij voorraad betreffende ontruiming van een woning

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant, een huurder, is veroordeeld om zijn woning te ontruimen. De appellant, die sinds 1 januari 2006 de woning huurt, heeft herhaaldelijk overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot klachten van omwonenden. De verhuurder, Stichting Elkien, heeft meerdere keren geprobeerd om de appellant te helpen bij het vinden van een andere woning, maar deze heeft telkens geweigerd. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 22 maart 2017 geoordeeld dat de appellant in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen als huurder en heeft de ontruiming van de woning bevolen. De appellant heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van dit vonnis, omdat hij stelt dat hij niet in staat is om binnen de gegeven termijn een andere woning te vinden. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de verhuurder bij het handhaven van de ontruiming zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij het behoud van zijn woning. Het hof heeft de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen, waarbij het belang van de appellant niet opweegt tegen de noodzaak voor de verhuurder om andere huurders te beschermen tegen overlast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.354/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5685973 CV EXPL 17-1005)
arrest van 2 mei 2017 in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J.J. Achterveld, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Elkien,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
Elkien,
advocaat: mr. W.E.A. Stegeman, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 22 maart 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (met producties) van 3 april 2017, waarin de grieven zijn opgenomen en een incident is opgeworpen, en waarin om behandeling als spoedappel wordt verzocht;
- de antwoordconclusie in het incident, tevens memorie van antwoord in hoger beroep (met producties).
2.2
[appellant] concludeert in de hoofdzaak tot vernietiging van het kortgedingvonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017 en tot afwijzing van de vorderingen van Elkien met veroordeling van Elkien in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad. In het incident vordert [appellant] dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 maart 2017 wordt geschorst.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft Elkien geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis van 22 maart 2017 en tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Het hof heeft het arrest in het incident bepaald op heden, te wijzen op het griffiedossier. Het hof zal bij de beoordeling van de incidentele vordering de door Elkien in haar antwoordconclusie in het incident/memorie van antwoord overgelegde producties buiten beschouwing laten, nu [appellant] daarop nog niet heeft kunnen reageren. Uit hetgeen hierna volgt, blijkt dat Elkien daardoor niet in haar belangen wordt geschaad.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
3.2
[appellant] huurt met ingang van 1 januari 2006 de woning aan de [a-straat] 13-7 van (de rechtsvoorgangster van) Elkien. De schriftelijke huurovereenkomst en een document genaamd "Huisregels" zijn door partijen ondertekend op 28 december 2005. In de Huisregels is onder meer bepaald (samengevat) dat geluidsoverlast in de avonduren moet worden vermeden en dat de huurder zich correct dient te gedragen tegenover medebewoners van de flat. Op de huurovereenkomst zijn de "Algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte" van toepassing. In art. 9 van deze algemene huurvoorwaarden is onder meer bepaald dat de huurder ervoor zal zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt.
3.3
Naar aanleiding van klachten van [appellant] over geluidsoverlast heeft Elkien in 2014 een onderzoek ingesteld. Bij brief van 16 juni 2014 heeft Elkien aan [appellant] laten weten (samengevat) dat dit onderzoek heeft opgeleverd dat het zou gaan om normale woongeluiden die horen bij het wonen in een appartement. Wel klagen omwonenden over geschreeuw door [appellant] als reactie op de voor hen normale woongeluiden. De brief vervolgt dat aan [appellant] door Elkien buurtbemiddeling is aangeboden, maar dat hij dat aanbod heeft afgewezen.
3.4
Bij brief van 13 november 2014 heeft Elkien aan [appellant] laten weten (samengevat) dat uit onderzoek is gebleken dat de bewoners van 11-8 en/of 15-8 niet de veroorzaker zijn van overlast bestaande uit boren, timmeren en zagen op de meest vreemde tijdstippen, zoals waarover [appellant] heeft geklaagd. Aan het slot van deze brief wordt [appellant] er op gewezen dat meerdere bewoners over hem klagen omdat [appellant] boos en hard schreeuwend reageert op de door hem ervaren overlastgeluiden. Elkien verzoekt [appellant] hiermee te stoppen.
3.5
Bij brief van 10 december 2014 heeft Elkien bevestigd dat aan [appellant] in het kader van de overlastafhandeling meerdere woningen zijn aangeboden, die echter door hem zijn geweigerd.
3.6
In 2015 en 2016 is [appellant] overlastmeldingen blijven doen bij Elkien. Volgens [appellant] wordt overlast veroorzaakt door zijn bovenbuurvrouw, mevrouw [B] (hierna: [B] ), die woont op de [a-straat] 13-8.
3.7
Zes bewoners van het woongebouw, onder wie [B] , hebben eind 2014, begin 2015 geklaagd over overlast door [appellant] . De diverse meldingen zijn geregistreerd door Elkien, de politie en door het Meldpunt Overlast Leeuwarden (MOL).
3.8
Bij brief van 26 januari 2016 bevestigt [C] , adviseur bewonerszaken van Elkien (hierna: [C] ), aan [appellant] dat op 25 januari 2016 een huisbezoek heeft plaatsgevonden. Naast [C] waren hierbij aanwezig mevrouw [D] van Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) en mevrouw [E] van het sociaal wijkteam van de gemeente Leeuwarden. Volgens de brief heeft [appellant] geweigerd om de overlastklachten van omwonenden te bespreken en heeft hij [C] en [E] de toegang geweigerd. De te bespreken klachten bestonden uit regelmatig hard schreeuwen, op muren en radiatoren slaan en luid afspelen van muziek. Bovendien is het [C] bekend, zo vervolgt de brief, dat [appellant] een buurvrouw intimiderend en bedreigend heeft bejegend. [appellant] wordt erop gewezen dat de bemiddeling van Elkien vanaf dat moment stopt. Indien er nieuwe meldingen over door [appellant] veroorzaakte overlast binnenkomen, zullen die worden gebruikt om een dossier te vormen ten behoeve van door Elkien te ondernemen juridische stappen tegen [appellant] om tot een beëindiging van de huurovereenkomst te komen.
3.9
Per e-mail van 29 januari 2016 heeft mevrouw [E] van het sociaal wijkteam aan [C] laten weten dat [appellant] niet wilde verhuizen naar een aanleunwoning en dat zij geen mogelijkheden meer ziet om [appellant] te helpen.
3.1
[B] heeft bij Elkien en bij de politie in 2015 en in 2016 veelvuldig geklaagd over overlast door [appellant] , voornamelijk bestaande uit hard schreeuwen/schelden en luide muziek, op verschillende tijdstippen gedurende de dag en de nacht.
3.11
Bij brief van 1 juni 2016 heeft Elkien [appellant] gesommeerd om de overlast per direct te beëindigen. Op 17 augustus 2016 en op 28 september 2016 heeft de wijkagent [appellant] bezocht. In het verslag van het overleg van het Veiligheidshuis Fryslân van 12 oktober 2016 is onder meer vastgelegd dat een medewerker van de GGZ op 10 oktober 2016 met [appellant] heeft gesproken en dat hierbij geen signalen van psychiatrische problematiek zijn vastgesteld. Op 26 oktober 2016 is [appellant] aanwezig geweest bij een bespreking op het Veiligheidshuis Fryslân. Hierbij was ook [C] aanwezig.
3.12
Bij brief van 23 november 2016 heeft Elkien [appellant] laten weten dat er nog steeds wekelijks klachten over hem binnenkomen. In de brief bevestigt Elkien dat aan [appellant] drie alternatieve woningen zijn aangeboden, maar dat [appellant] op dit aanbod niet is ingegaan. Ook tijdens het op het Veiligheidshuis Fryslân op 26 oktober 2016 gehouden gesprek is het niet gelukt om tot een oplossing te komen, zo vervolgt de brief, en ook bij die gelegenheid zijn de voorgestelde mogelijkheden voor herhuisvesting door [appellant] geweigerd en heeft [appellant] [C] voor crimineel uitgemaakt.
3.13
Ook nadien zijn door [B] klachten ingediend over door [appellant] veroorzaakte overlast. De bewoners van [a-straat] 11-6 en 15-8 hebben op 12 december 2016 geklaagd over geschreeuw door [appellant] op onregelmatige tijden. De bewoner van [a-straat] 13-6 heeft telefonisch aan Elkien bevestigd dat hij zowel overdag als 's avonds en 's nachts problemen ondervindt van het schreeuwen, vloeken en tieren door [appellant] en van diens harde muziek.
3.14
Bij brief van 15 december 2016 heeft (de advocaat van) Elkien [appellant] bij wijze van laatste waarschuwing in gebreke gesteld. Na nieuwe meldingen van overlast heeft (de advocaat van) Elkien [appellant] bij brief van 27 december 2016 een kort geding tot ontruiming in het vooruitzicht gesteld, welke procedure alleen te voorkomen is indien [appellant] de huurovereenkomst zelf opzegt. [appellant] is hier niet op ingegaan.
3.15
Aangezien verdere klachten over het gedrag van [appellant] niet zijn uitgebleven, heeft Elkien in eerste aanleg (samengevat) gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld de woning te ontruimen, met nevenvorderingen.
3.16
De kantonrechter heeft in het bestreden kortgedingvonnis van 22 maart 2017 [appellant] veroordeeld (samengevat) om de woning binnen vier weken na betekening te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en heeft [appellant] in de proceskosten verwezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.17
Elkien heeft de ontruiming van de woning aangezegd voor donderdag 4 mei 2017 vanaf 08:30 uur.

4.De beoordeling in het incident

4.1
Aan zijn incidentele vordering legt [appellant] (samengevat) het volgende ten grondslag. Het is voor [appellant] onmogelijk om binnen de korte termijn die hem door de kantonrechter is gegeven, een andere woning te vinden. Het huren van een aanleunwoning bij Palet is zo goed als zeker niet mogelijk, omdat [appellant] niet past binnen de doelgroep. Mede gezien zijn leeftijd (68 jaar) is het voor [appellant] onacceptabel om als dakloze door het leven te moeten gaan. Voorzieningen voor mensen zonder vaste huisvesting zijn voor mensen van zijn leeftijd ook niet adequaat. Bovendien is bij [appellant] mogelijk sprake van psychische problematiek.
4.2
Elkien heeft ter afwering van de incidentele vordering (samengevat) het volgende aangevoerd. Elkien heeft groot belang bij tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017, omdat zij haar huurders rustig woongenot dient te verschaffen. Aan [appellant] is meerdere keren, ook nog recent, een andere woning aangeboden. De omstandigheid dat [appellant] daar iedere keer voor heeft bedankt, ligt in zijn risicosfeer. De belangenafweging dient daarom in het voordeel van Elkien uit te vallen. Overigens is [appellant] ook na het vonnis waarvan beroep niet gestopt met zijn overlast veroorzakend gedrag.
4.3
De vraag waar het in het incident primair om gaat, is of op de voet van art. 351 Rv voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van dit onderdeel van het vonnis waarvan beroep. Het hof stelt bij deze beoordeling de volgende maatstaven voorop, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688):
( i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
(ii) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de kantonrechter in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de kantonrechter in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
De kantonrechter heeft geen gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor in 4.3 onder (i) tot en met (iii) gegeven maatstaven.
4.5
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld (samengevat) dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] reeds gedurende geruime tijd aan omwonenden ernstige en structurele overlast veroorzaakt. Daarmee heeft [appellant] gehandeld in strijd met zijn verplichtingen als goed huurder, zodat hij tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat deze tekortkoming in een bodemprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Na afweging van de belangen van partijen over en weer heeft de kantonrechter geoordeeld dat van Elkien niet kan worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De vordering tot ontruiming is door de kantonrechter vervolgens toegewezen, zij het op een langere termijn dan door Elkien was gevorderd.
4.6
Of voormelde oordelen van de kantonrechter stand houden, zal door het hof in de hoofdzaak worden beoordeeld. Voor zover [appellant] met zijn stellingen ingang wil doen vinden dat de oordelen van de kantonrechter onjuist zijn, stuiten die erop af dat de kans van slagen van het appel bij de beoordeling van dit incident in beginsel buiten beschouwing blijft. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om een uitzondering op dat beginsel aan te nemen.
4.7
Het belang van [appellant] bij voortzetting van de bewoning is evident. Het is anderzijds ook duidelijk dat Elkien met ontruiming van de woning beoogt andere huurders (van wie met name [B] is genoemd, die naar niet ter discussie staat ernstig ziek is en alleen om die reden groot belang heeft bij een rustige woonomgeving) te vrijwaren van verdere overlast door [appellant] . Bij de hiervoor in 4.3 onder (ii) vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in vorige instantie de vordering of het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Tegen deze achtergrond weegt het belang van [appellant] in dit geval naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van Elkien. [appellant] is meerdere malen gewaarschuwd, maar die waarschuwingen hebben er niet toe geleid dat een einde is gekomen aan de door [appellant] mede in de avond en nacht veroorzaakte structurele en ernstige overlast. Ook is voldoende aannemelijk dat Elkien heeft geprobeerd met [appellant] in goed overleg te komen tot een verhuizing, maar dat [appellant] hier niet aan heeft willen meewerken. [appellant] kan daarom in het kader van dit incident er niet met succes over klagen dat hij te weinig tijd heeft om een andere woning te vinden. Namens [appellant] is weliswaar gesteld dat bij hem mogelijk psychische problemen een rol spelen, maar die stelling is verder niet onderbouwd. Dat had echter wel op de weg van [appellant] gelegen, aangezien uit de door Elkien overgelegde stukken blijkt dat een medewerker van de GGZ op 10 oktober 2016 met [appellant] heeft gesproken en dat hierbij geen signalen van psychiatrische problematiek zijn vastgesteld. Bovendien heeft [appellant] in het verleden het herhaalde aanbod van Elkien en door haar ingeschakelde instanties om hem te helpen bij het oplossen van de oorzaken van de overlast categorisch van de hand gewezen.
4.8
Alles afwegende ziet het hof dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat de belangen van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van Elkien bij executie van het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal dan ook worden afgewezen.
4.9
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
16 mei 2017voor uitlating partijen (akte/pleidooi/arrest).
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 mei 2017.