ECLI:NL:GHARL:2017:3715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
200.112.029/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van deskundigen voor tegenbewijs in civiele procedure over causaal verband tussen ruwvoer en ziekte van runderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Noord-Nederland U.A. tegen Staatsbosbeheer. De zaak betreft een civiele procedure waarin Univé stelt dat Staatsbosbeheer verantwoordelijk is voor de ziekte en sterfte van runderen van een derde partij, [Q], door het leveren van ruwvoer dat Jacobskruiskruid bevat. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat er een vermoeden van causaal verband bestaat tussen de levering van het ruwvoer en de ziekte van de runderen. Staatsbosbeheer heeft tegenbewijs aangeboden door deskundigen te willen horen, waaronder dr. [C], prof. dr. ir. [D] en prof. dr. [e]. Het hof heeft besloten om de deskundigen [D] en [e] te horen, maar heeft het verzoek om [C] te horen afgewezen, omdat het hof geen meerwaarde ziet in het horen van deze partijdeskundige. De beslissing om de deskundigen te horen is genomen om Staatsbosbeheer in staat te stellen tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de ziekte van de runderen het gevolg is van het door Staatsbosbeheer geleverde ruwvoer. Het hof heeft ook richtlijnen gegeven voor de verdere procedure, waaronder het vaststellen van een datum voor het verhoor van de deskundigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.112.029/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 68052 / HA ZA 08-422)
arrest van 2 mei 2017
in de zaak van
Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Noord-Nederland U.A.,
gevestigd te Zwolle,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Staatsbosbeheer,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Staatsbosbeheer,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen, kantoorhoudend te Arnhem.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 mei 2016 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Staatsbosbeheer heeft een akte overlegging deskundigenbewijs en uitlating verhoor van getuigen/deskundigen (met één productie) genomen.
Univé heeft een antwoordakte (met drie producties) genomen.
1.2
Vervolgens hebben beide partijen arrest gevraagd.

2.Nieuwe producties

2.1
Univé heeft drie producties overgelegd, waaronder rapporten van haar partijdeskundigen dr. [A] (hierna: [A] ) en dr. [B] (hierna: [B] ). Staatsbosbeheer heeft nog niet op deze producties kunnen reageren. In de rapporten van [A] en [B] wordt gereageerd op het door Staatsbosbeheer bij haar akte overgelegde rapport van haar partijdeskundige dr. ir. [C] (hierna: [C] ). In de beide akten halen partijen de rapporten van hun partijdeskundige(n) uitvoerig aan ter onderbouwing van hun standpunten. De inhoud van de beide akten ligt dan ook in het verlengde van de inhoud van de overgelegde rapporten. Het hof ziet in de verwevenheid tussen de rapporten en de akten een reden om Staatsbosbeheer niet in de gelegenheid te stellen op de rapporten van [A] en [B] te reageren. Een reactie op de rapporten zou neerkomen op een reactie op de akte van Univé en daarmee op een repliek, die weer een dupliek zou uitlokken, zeker wanneer Staatsbosbeheer in haar reactie opnieuw een rapport van haar partijdeskundige in het geding zou brengen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Staatsbosbeheer ook niet heeft verzocht om zich over de door Univé in het geding gebrachte producties uit te laten. Het hof zal de derde productie van Univé, informatie van vleesverwerker Vion, wel buiten beschouwing laten, nu deze productie een geheel ander karakter heeft. Uit hetgeen hierna volgt, wordt Univé niet geschaad door het buiten beschouwing laten van deze productie.

3.Verder over de grieven

3.1
In het
tussenarrest van 23 juni 2015heeft het hof de grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel en grief I in het principaal besproken en verworpen. De grieven II tot en met IV in het principaal appel betreffen het causaal verband tussen de door het hof (in navolging van de rechtbank) vastgestelde toerekenbare tekortkoming van Staatsbosbeheer, bestaande uit de levering van ruwvoer dat een hoeveelheid Jacobskruiskruid bevat die gevaarlijk is (en dodelijk kan zijn) aan [Q] en de ziekte en sterfte van runderen van [Q] .
Het hof heeft geconcludeerd dat de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen prof. dr. ir. [D] (hierna: [D] ) en prof. dr. [e] (hierna: [e] ) met de verder door het hof besproken informatie voldoende grondslag bieden voor het rechterlijk vermoeden dat sprake is van causaal verband tussen de levering van het voer door Staatsbosbeheer en de ziekte van de runderen van [Q] . Het hof ging er dan ook voorshands, behoudens tegenbewijs, vanuit dat de ziekte (en de dood) van de runderen van [Q] het gevolg is van het eten van ruwvoer met Jacobskruiskruid. Het hof overwoog dat Staatsbosbeheer dit tegenbewijs kon leveren door aannemelijk te maken dat de ziekte van (een deel van) de runderen van [Q] (deels) een andere oorzaak heeft en stelde Staatsbosbeheer in de gelegenheid zich uit te laten over de vraag of, en zo ja op welke wijze, zij dat bewijs wilde leveren.
3.2
Nadat Staatsbosbeheer had aangegeven tegenbewijs te willen leveren door een nader schriftelijk expertiserapport in het geding te brengen en door getuigen te doen horen - te weten [C] , [D] en [e] - stelde het hof in het
tussenarrest van 24 mei 2016Staatsbosbeheer in de gelegenheid een nader schriftelijk expertiserapport in het geding te brengen. Ten aanzien van de wens [C] , [D] en [e] als getuigen te horen, overwoog het hof dat een verhoor van deze personen, die allen als deskundigen waren opgetreden, als getuigen niet voor de hand ligt en dat het na kennisneming van het expertiserapport van Staatsbosbeheer zal beoordelen of er reden is een verhoor van deskundigen te bevelen, en zo ja van welke deskundigen.
3.3
Staatsbosbeheer meent dat zij met het door haar overgelegde rapport van [C] en met het horen van [C] , [D] en [e] het haar opgedragen tegenbewijs kan leveren. Zij merkt daarbij op dat [D] , [e] en [C] als deskundigen gehoord dienen te worden, [D] en [e] in de zin van artikel 194 lid 5 Rv en [C] in de zin van artikel 200 Rv. Volgens Univé is het horen van de deskundigen overbodig. Univé wijst erop dat het hof niet verplicht is de deskundigen te horen.
3.4
Het hof ziet in hetgeen Staatsbosbeheer, voornamelijk naar aanleiding van het rapport van [C] , heeft opgemerkt over de rapporten van [e] en [D] en over de interpretatie door het hof van die rapporten, aanleiding om het verzoek van Staatsbosbeheer tot het horen van de genoemde deskundigen in het kader van het door haar leveren van tegenbewijs te honoreren.
3.5
Het hof ziet geen reden om daarnaast [C] , de partijdeskundige van Staatsbosbeheer, te horen. Het hof is, gelet op het bepaalde in artikel 200 lid 2 Rv, niet gehouden om het verzoek van Staatsbosbeheer tot het doen horen van [C] te honoreren.
heeft in zijn laatste rapport uitvoerig gereageerd op de rapporten van [D] en [e] en op de conclusies die het hof aan die rapporten heeft verbonden. Het hof ziet de meerwaarde van het horen van [C] niet in.
3.6
Het hof gaat ervan uit dat Staatsbosbeheer [e] en [D] ter voorbereiding op hun verhoor de arresten van het hof en de na de rapporten van [e] en [D] nog uitgebrachte rapporten van partijdeskundigen doet toekomen, zodat [e] en [D] zich adequaat op hun verhoor kunnen voorbereiden. De (ter zitting te begroten) kosten van het horen van [e] en [D] komen voor rekening van Staatsbosbeheer.

4.De beslissing

Het gerechtshof, alvorens nader te beslissen:
laat Staatsbosbeheer toe door het horen van de deskundigen [e] en [D] tegenbewijs te leveren tegen het rechterlijk vermoeden dat de ziekte (en de dood) van de runderen van [Q] het gevolg is van het eten van het door Staatsbosbeheer aan [Q] geleverde ruwvoer met Jacobskruiskruid;
bepaalt dat het verhoor van genoemde deskundigen zal geschieden ten overstaan van het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat Staatsbosbeheer de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de deskundigen zal opgeven op de roldatum 16 mei 2017 waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het verhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
2 mei 2017.