ECLI:NL:GHARL:2017:3664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
WAHV 200.173.160
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van administratieve sanctie in APK-zaak door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 22 mei 2015 een beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, die als kentekenhouder was aangesproken, had een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd gekregen wegens het verlopen van het keuringsbewijs van haar voertuig. De gedraging vond plaats op 16 september 2013, terwijl het keuringsbewijs op 13 juli 2013 zijn geldigheid had verloren. De betrokkene voerde aan dat zij het voertuig in augustus 2013 had gesloopt en tijdig de RDW had geïnformeerd, maar dat er vertraging was opgetreden in de afhandeling door de RDW.

Het hof heeft de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden in overweging genomen. Het hof oordeelde dat, hoewel de betrokkene niet had voldaan aan de keuringsplicht, er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de sanctie te matigen. De betrokkene had immers tijdig actie ondernomen en was afhankelijk van de communicatie van de RDW. Het hof heeft daarom besloten de sanctie te verlagen tot € 65,- en de beslissing van de kantonrechter te vernietigen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare zitting, waarbij mr. Van Schuijlenburg de uitspraak deed in aanwezigheid van mr. Landstra als griffier.

Uitspraak

WAHV 200.173.160
1 mei 2017
CJIB 175694584
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 22 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 16 september 2013 met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene heeft aangevoerd dat zij op 16 augustus 2013 een aangetekende brief met de originele kentekenpapieren naar de RDW gestuurd heeft met het verzoek de registratie te beëindigen in verband met sloop/demonteren van het voertuig. De auto is in augustus 2013 gedemonteerd. De RDW heeft op 27 augustus 2013 om aanvullende informatie verzocht, maar door het verkeerd bezorgen van die brief heeft zij dit pas eind september vernomen. Zij heeft meteen de RDW gebeld en de aanvullende informatie op 30 september 2013 aangetekend verstuurd. De auto is pas op 15 oktober 2013 afgemeld, omdat dit niet met terugwerkende kracht mogelijk was. De betrokkene voert voorts aan dat het bedrag voor haar als alleenstaande moeder onbetaalbaar is.
3. Blijkens het zaakoverzicht van het CJIB heeft het keuringsbewijs voor het voertuig met voormeld kenteken zijn geldigheid op 13 juli 2013 verloren. Niet in geschil is dat op de datum waarop de registercontrole is uitgevoerd, 16 september 2013, het keuringsbewijs van het voertuig was verlopen. Derhalve staat vast dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er sprake is van omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken dan wel matiging van die sanctie rechtvaardigen.
4. Het hof stelt voorop dat er op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht een zorgplicht bestaat voor kentekenhouders, om tijdig hun voertuig te laten keuren, ongeacht of dat op de weg wordt gebruikt. Deze verplichting geldt slechts niet indien (gedurende een bepaalde periode), de geldigheid van de tenaamstelling is geschorst. Het in strijd met artikel 72 van de WVW 1994 niet voldoen aan de keuringsplicht, terwijl de geldigheid van de tenaamstelling niet is geschorst zoals hier rechtvaardigt op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie. Dit betekent dat de aangevoerde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat het opleggen van een sanctie niet billijk is.
5. De in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen als de onderhavige brengt voorts mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie en dat slechts bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven om van het voor de gedraging vastgestelde tarief af te wijken.
6. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. De door de betrokkene opgegeven reden voor het niet voldoen aan de keuringsplicht zijn door de advocaat-generaal niet weersproken. Het hof acht deze omstandigheden voldoende aannemelijk geworden. Onder de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden mocht zij ervan uit gaan dat de RDW het voertuig van haar naam zou halen of haar (zo snel mogelijk) zou berichten waarom dit niet mogelijk was. Door een buiten de betrokkene gelegen omstandigheid heeft zij het bericht van de RDW echter pas een maand later vernomen. Zij heeft op dat moment echter direct actie ondernomen, waarna de tenaamstelling van het voertuig is beëindigd. Het hof ziet daarom in de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden aanleiding om in dit specifieke geval het bedrag van de sanctie te matigen tot de helft.
7. Het hof komt derhalve tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
wijzigt, met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie in zoverre, het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en in de inleidende beschikking in € 65,-;
bepaalt dat van hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal een bedrag van € 65,- wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.