ECLI:NL:GHARL:2017:3618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.184.958/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht gezamenlijke woning bij scheiding; belangenafweging

In deze zaak gaat het om een geschil over het huurrecht van een gezamenlijke woning na de beëindiging van een affectieve relatie. [geïntimeerde] huurt sinds 1985 de woning en [appellante] is sinds 2013 medehuurder. Na de beëindiging van hun relatie heeft [appellante] de woning verlaten en een andere kamer gehuurd. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland als uitgangspunt genomen, maar heeft ook rekening gehouden met gewijzigde omstandigheden. De vordering van [appellante] om het huurrecht aan haar toe te kennen, werd afgewezen, terwijl [geïntimeerde] de bekrachtiging van het eerdere vonnis vroeg. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van [geïntimeerde] zwaarder woog vanwege zijn medische situatie en de aanpassingen die aan de woning zijn gedaan. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] het huurrecht van de woning moest behouden en dat [appellante] de woning moest verlaten. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.184.958/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4258903 MC EXPL 15-7094 D/954)
arrest van 25 april 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. K.L. Olthoff, kantoorhoudend te Bussum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.H. Stork, kantoorhoudend te Bussum.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 4 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 januari 2016,
-de memorie van grieven van 15 maart 2016,
-de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in de memorie van grieven luidt als volgt:
" (…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere d.d. 4 november 2015(…) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het huurrecht van de woning aan [adres] te [woonplaats] aan haar zal worden toegescheiden, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure."
2.4
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 4 november 2015, met dien verstande dat uit de processtukken in hoger beroep blijkt dat enkele feiten veranderd zijn.. De thans relevante feiten luiden als volgt.
3.2
[geïntimeerde] huur sinds 3 juni 1985 de woning aan [adres] te [woonplaats] ("de woning"). De huur van de woning bedroeg in 2015 € 539,89 per maand.
3.3
Partijen hebben gedurende 25 jaar een affectieve relatie gehad die eind 2014 is geëindigd. [appellante] is in 1990 bij [geïntimeerde] ingetrokken en is sinds juni 2013 medehuurder van de woning. Zij is eind november 2015, nadat het vonnis waarvan beroep was gewezen, uit de woning vertrokken en heeft per 1 december 2015 een gestoffeerde zolderkamer gehuurd in [woonplaats] tegen een huurprijs van € 525,- inclusief.
3.4
[geïntimeerde] heeft in 1999 bij een busongeluk blijvend letsel aan zijn been opgelopen. Voorts heeft hij in 2013 een hartinfarct gehad, is hij in 2015 nog wegens hartklachten opgenomen geweest in het ziekenhuis en staat hij onder controle van de cardioloog.
3.5
[geïntimeerde] ontvangt wegens volledige arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering van (in 2015) netto € 1.125,78 per maand. Hij beschikte toen nog over een restant van € 20.000,- van een schade-uitkering die hij heeft ontvangen n verband met voornoemd busongeval.
3.6
[appellante] werkte in 2015 twee dagen per week en had toen een inkomen van € 680,- netto per maand. Inmiddels heeft zij geen werk meer en heeft zij een uitkering op bijstandsniveau.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd dat haar het huurrecht van de woning wordt toegescheiden. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] de huur van de woning niet langer zal voortzetten en dat het huurecht aan hem wordt toegescheiden, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en bepaald dat zij met ingang van 1 januari 2016 de woning diende te verlaten, met compensatie van de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellante] heeft drie grieven ontwikkeld tegen het oordeel van de rechtbank. Zij stelt daarin - zakelijk weergegeven - dat ten onrechte ten gunste van [geïntimeerde] betekenis is gehecht aan de aanwezigheid van een bad in de woning, aangezien hij dat niet gebruikt in verband met zijn medische gesteldheid. Ook vecht zij aan dat een verhuizing als zodanig meer belastend is voor [geïntimeerde] dan voor haar: zij heeft nu tijdelijk een zolderkamer betrokken, de inboedel moet nog verdeeld worden maar daar werkt [geïntimeerde] niet aan mee, zij is door alle stress haar baan kwijtgeraakt en is onder behandeling van een psycholoog, [geïntimeerde] komt in aanmerking voor toewijzing van een andere sociale huurwoning terwijl [appellante] een wachttijd van jaren heeft en de woning met behulp van huursubsidie kan betalen. De inkomenssituatie van partijen is door de rechtbank ten onrechte vergelijkbaar geacht; [appellante] kan niet rondkomen terwijl [geïntimeerde] een hoger inkomen en enig vermogen heeft, zodat hij ruimere mogelijkheden heeft om een andere woning te betrekken.
5.2
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellante] geen enkel belang meer heeft bij deze procedure. Zij kan in de gevonden huurwoning blijven wonen en kan van daaruit blijven reageren op sociale huurwoningen. Hij gebruikt het bad wel degelijk, gemiddeld drie keer per week. Hij kan het been, waaraan inmiddels 20 operaties zijn uitgevoerd, dan laten rusten zodat het vocht er uit gaat en de druk van zijn ondervoet er af gaat. Daarnaast zijn er meer aanpassingen in de woning die voor [geïntimeerde] van belang zijn. Het ontslag van [appellante] heeft blijkens de overgelegde beëindigingsovereenkomst te maken met bedrijfseconomische omstandigheden; van stress en spanningen als oorzaak blijkt niet.
5.3
Met haar grieven legt [appellante] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
Waar tussen partijen wel vaststaat dat één van beiden het huurrecht zal moeten verliezen omdat voortgezette gezamenlijke bewoning van de woning niet meer mogelijk is, dient het hof een afweging te maken van de betrokken belangen van beide partijen, en dient het huurrecht te worden toegescheiden aan degene wiens belangen het zwaarst wegen.
5.4
Het hof heeft de volgende belangen in ogenschouw genomen en als volgt beoordeeld.
a. de aanpassing van de woning aan de medische toestand van [geïntimeerde]
Bij de stukken bevinden zich twee brieven van de gemeente [gemeente] uit 2000, waaruit blijkt dat toen in het kader van voorzieningen voor gehandicapten voor een bedrag van f.2.736,58 (€ 1.241,81) aanpassingen aan de woning zijn uitgevoerd. Het staat dus vast dat toen ten behoeve van [geïntimeerde] - hij was op dat moment de enige huurder - aanpassingen aan de woning zijn gedaan om medische redenen, althans in verband met een beperking van [geïntimeerde] . Daar komt bij dat de orthopedisch chirurg op 30 april 2015 schreef (productie 2 bij conclusie van antwoord): " Indien hij elders een woonplek zal moeten vinden zou dit voor hem enorm veel kosten en medisch ongemak meebrengen omdat de woning op veel punten zal moeten worden aangepast". In zijn e-mailbericht van 19 augustus 2015 aan de advocaat van [appellante] (productie 1 bij conclusie van antwoord in reconventie) maakt deze arts weliswaar duidelijk dat hij deze kennis aan [geïntimeerde] ontleent, maar neemt hij zijn bevindingen niet terug; hij wijst erop dat [geïntimeerde] serieuze restklachten heeft na een ernstig ongeval met verbrijzeling van het linker onderbeen, waarvoor meerdere operatieve ingrepen aan onder- en bovenbeen noodzakelijk waren in de loop der jaren, zodat aanpassingen aan de woning niet meer dan logisch zijn. Daarnaast is aannemelijk dat [geïntimeerde] op 12 januari 2016 opnieuw is geopereerd (productie 1 bij memorie van antwoord). Gecombineerd met de brief van de cardioloog van 27 juli 2016 (productie 2 bij memorie van antwoord) waarin naar voren komt dat het bij hartpatiënten in zijn algemeenheid de voorkeur verdient om spanningen te vermijden, is het hof van oordeel dat op dit punt het belang van [geïntimeerde] zwaarder weegt dan dat van [appellante] .
b. de duur van het gebruik en het huurderschap
[geïntimeerde] heeft de woning in 1985 gehuurd. [appellante] is in 1990 bij hem ingetrokken en is in 2013 medehuurder van de woning geworden.
Het hof is van oordeel dat het weinig verschil maakt of iemand sinds 32 jaar of sinds 27 jaar gebruik maakt van een woning. In beide gevallen is er sprake van langdurige bewoning, wat over het algemeen de nodige binding met de woning en de omgeving zal meebrengen. Beide partijen stellen voor zichzelf dat daar sprake van is.
De duur van het formele huurderschap acht het hof nauwelijks relevant voor de afweging van de betrokken belangen. Wel staat vast dat elk van partijen huurrechten heeft.
c. de betaalbaarheid van de woning en de mogelijkheid om andere woonruimte te krijgen
Gelet op de hoogte van de huur en de inkomens van beide partijen acht het hof de woning voor elk van hen redelijkerwijs betaalbaar. Daarbij houdt het hof rekening met de mogelijkheid van [appellante] om huurtoeslag (door [appellante] huursubsidie genoemd) te verkrijgen; gelet op de hoogte van de huur en van haar inkomen komt zij daarvoor normaal gesproken in aanmerking.
Wel stelt het hof vast dat [geïntimeerde] een wat hoger inkomen heeft dan [appellante] , alsmede enig vermogen. Dat kan meebrengen dat hij iets duurdere woningen zou kunnen accepteren dan [appellante] . Daar staat tegenover dat het verkrijgen van een woning met aanpassingen - of een woning die aangepast moet worden - over het algemeen moeilijker zal zijn dan het verkrijgen van een woning zonder meer, en dat het maatschappelijk ongewenst is om een aangepaste woning niet voor bewoning door iemand die daar behoefte aan heeft te gebruiken. Dat [appellante] ook behoefte zou hebben aan een aangepaste woning heeft zij niet onderbouwd en wordt tegengesproken in de e-mail van de orthopedisch chirurg van 19 augustus 2015.
Het is wel aannemelijk dat [appellante] een langere wachttijd voor toewijzing van een sociale huurwoning in de regio heeft dan [geïntimeerde] , maar nu zij niet "op straat" staat weegt dit aspect voor het hof niet op tegen het hierboven onder
a.beoordeelde belang van [geïntimeerde] .
d. de mobiliteit van partijen
[appellante] heeft zich er eerder op beroepen dat zij dicht bij haar werk moest wonen omdat zij geen rijbewijs heeft. Nu zij geen werk meer heeft is dat belang - wat er verder ook van zij - komen te vervallen. Andere belangen in verband met mobiliteit zijn niet gesteld. Wel heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij aan de buurt gehecht is en klusjes voor buurtgenoten doet, hetgeen [appellante] niet voldoende onderbouwd heeft betwist.
e. de mate van belasting die een verhuizing op zichzelf meebrengt
Uit de stukken en de stellingen van partijen komt niet naar voren dat dit voor een van partijen zwaarder weegt dan voor de andere, naast de hierboven reeds behandelde belangen waaruit wel verschillen naar voren komen. Elk van partijen meent dat het moeilijk is elders op korte termijn onderdak te vinden, maar de ander meent steeds dat daar wel oplossingen voor zijn.
5.5
Een aantal belangen weegt bij beide partijen even zwaar. In het voordeel van [geïntimeerde] spreekt echter het feit dat de woning voor hem is aangepast en dat het medisch gezien voor hem belastender zal zijn dan voor [appellante] om te moeten verhuizen, terwijl ook zijn sociale gebondenheid aan zijn huidige woonomgeving het hof groter voorkomt dan die van [appellante]
5.6
De belangenafweging brengt daarom naar het oordeel van het hof mee dat [geïntimeerde] het huurrecht van de woning toegescheiden moet krijgen en dat [appellante] de woning zal moeten verlaten.
5.7
De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
5.8
Voor een veroordeling van een van partijen in de proceskosten ziet het hof geen aanleiding. Deze zullen, zoals te doen gebruikelijk in gevallen als deze, tussen partijen worden gecompenseerd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 4 november 2015, waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. J.H. Kuiper en mr. G. Jonkman en is in bijzijn van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 april 2017.