Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
het Pensioenfonds,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
De voorlopige jaarpremie over 2014 is in januari 2014 vastgesteld op € 10.896,86, eveneens te voldoen in 12 of 13 gelijke termijnen. In de informatiebrief is eveneens vermeld dat als de schatting afwijkt van de eigen berekening, de voorlopige afrekening zelf aangepast kan worden.
Na enkele voorafgaande sommaties heeft (de gemachtigde van) het Pensioenfonds bij brief van 10 september 2014 [appellante] gesommeerd tot betaling van een bedrag van
“(…)Inzake dossiernummer [dossiernr.] , Pensioenfonds Horeca & Catering te ZOETERMEER
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- premie € 23.957,76
- boete € 404,60
- reeds voldaan
€ -8.186,06
- premiejaar 2013 € 4.874,84
€ 108,84.
te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.586,69 vanaf 15 januari 2015.
Daarnaast is [appellante] veroordeeld in de proceskosten, begroot op:
- griffierecht € 932,00
€ 550,00(dagvaarding € 300,00 + repliek € 250,00).
5.5. De beoordeling van de grieven en de vordering
Uit de toelichting op deze grief blijkt dat de klachten zich richten op de volgende onderdelen:
a.) de hoogte van de over premiejaar 2013 toegewezen hoofdsom,
b.) het toewijzen van een boete over 2013, althans de hoogte van de toegewezen boete,
c.) het toewijzen van een hoofdsom over premiejaar 2014,
d.) de veroordeling in de buitengerechtelijke en de proceskosten.
Het hof zal die onderdelen hieronder achtereenvolgens bespreken.
Deze klacht faalt.
(voorschot premie 2013) - € 8.168,08 (betaald gedeelte) = € 2.549,74.
Dit bedrag wordt in het vonnis al vermeld in rechtsoverweging 6 (dus nog vóór rechtsoverweging 8) als het bedrag dat nog open staat van de definitieve premie
(met dien verstande dat het bedrag als gevolg van een kennelijke rekenfout echter 2 eurocent te hoog is berekend) en komt, anders dan [appellante] doet voorkomen, dus niet pas in rechtsoverweging 13. uit de lucht vallen. Het verschil in de restantbedragen genoemd in rechtsoverweging 8 en 13 is aldus allerminst onbegrijpelijk.
Evenmin heeft zij gemotiveerd betwist dat zij over 2013 alleen een bedrag van € 8.168,08 heeft voldaan. Zij heeft wel aangevoerd dat zij slechts een bedrag van ´grosso modo € 2.500,00´ onbetaald heeft gelaten, maar heeft niet (gemotiveerd) gesteld en onderbouwd dat zij meer dan € 8.169,00 heeft voldaan. Het hof gaat daarom aan dat verweer als onvoldoende onderbouwd voorbij en komt terzake ook niet toe aan nadere bewijslevering. Dat [appellante] , zoals zij (verder niet onderbouwd) stelt, niet meer bij haar boekhouding zou kunnen, dient daarbij voor haar rekening en risico te worden gelaten.
De beslissing van de kantonrechter tot toewijzing van het bedrag in hoofdsom over 2013 dient, nu ook het Pensioenfonds daar verder geen grieven tegen heeft gericht, derhalve te worden bekrachtigd.
Daarmee heeft [appellante] haar stelling dat het Pensioenfonds vanaf medio 2014 bekend was met haar situatie onvoldoende onderbouwd. Nu [appellante] van die stelling verder ook geen (voldoende nauwkeurig bepaalde en gespecificeerde) nadere bewijslevering heeft aangeboden, kan er niet van worden uitgegaan dat het Pensioenfonds al medio 2014 bekend was met de bedrijfsbeëindiging.
Bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat in dit geval het gebruik door het Pensioenfonds van haar (incasso)bevoegdheden moet worden beschouwd als misbruik van bevoegdheid zijn het hof niet gebleken. In het bijzonder is het hof, zoals hiervoor al is overwogen onder 5.4.4, met betrekking tot het in de oorspronkelijke dagvaarding nog gevorderde voorschotbedrag over 2014 niet gebleken dat het Pensioenfonds er toen al mee bekend was dat [appellante] haar onderneming eind 2013/begin 2014 had gestaakt. Het Pensioenfonds kan dan niet met succes worden tegengeworpen dat zij, ter besparing van griffierechten, met het instellen van haar vordering uit hoofde van achterstallige (voorschot)premie over 2014 had moeten wachten totdat het bedrag definitief zou zijn vastgesteld. Daarbij zij nogmaals opgemerkt dat [appellante] de mogelijkheid om het voorschotbedrag zelf aan te passen onbenut heeft gelaten.
heeft verder niet gegriefd tegen wijze waarop de kantonrechter het aan buitengerechtelijke kosten verschuldigde bedrag (gematigd) heeft berekend en het hof ziet in hetgeen door [appellante] is aangevoerd ook geen grond voor verdergaande matiging.
6.6. De slotsom
aan salaris advocaat.