ECLI:NL:GHARL:2017:3615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.183.376/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling dagwaarde van total loss gereden oldtimer en beoordeling deskundigenrapport

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de vaststelling van de dagwaarde van een total loss gereden oldtimer, een Monteverdi High Speed 375 L uit 1970. De appellant, een zelfstandig ondernemer in het repareren van voertuigen, had de auto van de geïntimeerde ontvangen voor reparatie. Na een aanrijding op 23 februari 2007, waarbij de appellant onder invloed van alcohol reed, werd de auto total loss verklaard. De rechtbank Overijssel had eerder een deskundige benoemd om de dagwaarde van de auto te bepalen, die op € 75.000,- werd vastgesteld. De appellant voerde in hoger beroep aan dat deze taxatie onjuist was en dat de auto in slechte staat verkeerde. Hij verzocht om matiging van de schadevergoeding op basis van eigen schuld van de geïntimeerde. Het hof oordeelde dat de deskundige op juiste gronden had gehandeld en dat de waardebepaling overtuigend was onderbouwd. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.183.376/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/206538 / HA ZA 13-48)
arrest van 25 april 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. T. Geerdink, kantoorhoudend te Borne,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Dorgelo, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
27 november 2013, 13 augustus 2014, 22 oktober 2014 en 5 augustus 2015 die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het hof neemt de overwegingen van het tussenarrest van 23 februari 2016 hier over.
In dit tussenarrest is een comparitie na aanbrengen gelast, welke op 9 maart 2016 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2
Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van 26 juli 2016 (met producties),
- een antwoordakte.
2.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.4
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het vonnis van 5 augustus 2015 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, en alsnog afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten, zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het tussenvonnis van 27 november 2013, nu daartegen geen grieven zijn gericht. Hierbij zal het hof nog enige feiten vermelden die als tussen partijen vaststaand kunnen gelden.
3.2.
[appellant] is zelfstandig ondernemer in het repareren van voertuigen.
3.3.
[geïntimeerde] heeft zijn oldtimer van het merk Monteverdi, type High Speed 375 L, eerste registratie in 1970, voorzien van een automaatuitvoering, met kenteken [YY-00-00] (verder: de Monteverdi) op 18 februari 2007 aan [appellant] afgegeven voor (in ieder geval) het aanbrengen van harde klepzetels. De Monteverdi stond op 18 februari 2007 gestald in een loods in België en [appellant] heeft de auto met een autoambulance opgehaald. De APK van de auto was op dat moment al geruime tijd verlopen en het kenteken was geschorst. [geïntimeerde] heeft het kentekenbewijs van de Monteverdi onder zich gehouden. De verzekering van de Monteverdi (een WA-verzekering) was op dat moment geschorst.
3.4.
Op 23 februari 2007 is [appellant] met de Monteverdi betrokken geraakt bij een
aanrijding met een personenauto van [C] . Op dat moment zaten [D] en [E] als passagiers bij [appellant] in de Monteverdi. De aanrijding vond plaats, nadat [appellant] met genoemde passagiers een snackbar had bezocht. Het door de politie na de aanrijding bij [appellant] vastgestelde ademalcoholgehalte bedroeg 375 ugl.
3.5.
Ten tijde van de aanrijding was de Monteverdi voorzien van zogenaamde
handelaarskentekenplaten, met kenteken [YY-11-11] . Op basis van deze kentekenplaten was een WA-verzekering en een ongevallen-inzittendenverzekering afgesloten.
3.6
Als gevolg van deze aanrijding is de Monteverdi zodanig zwaar beschadigd geraakt dat sprake is van een total loss, omdat de reparatiekosten hoger zijn dan de dagwaarde, waarbij – naast de omvang van de schade - een rol speelt dat de meeste onderdelen niet meer verkrijgbaar zijn en dus zullen moeten worden nagemaakt. De restwaarde bedraagt € 5.000,-.
3.7
Bij arrest van 14 augustus 2012 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats
Leeuwarden, is [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de aanrijding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2007 tot de dag der algehele vergoeding. Daarop heeft [geïntimeerde] de onderhavige schadestaatprocedure aanhangig gemaakt.
4.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg - kort samengevat - gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 80.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en incasso- en proceskosten.
4.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 oktober 2014 de heer [F] (hierna [F] ) benoemd tot deskundige met het verzoek om de dagwaarde van de Monteverdi ten tijde van de aanrijding te bepalen. De deskundige heeft op 5 maart 2015 gerapporteerd. Nadat partijen daarop hebben gereageerd, heeft de rechtbank bij vonnis van 5 augustus 2015 - kort samengevat - de conclusie van de deskundige overgenomen en [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 75.000,-.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] heeft tegen het vonnis van 5 augustus 2015 vijf grieven aangevoerd. De
grieven I, II en IIIrichten zich tegen de door de deskundige getaxeerde en door de rechtbank overgenomen dagwaarde van de Monteverdi ten tijde van het ongeval.
Grief Ibetreft vooral de staat waarin de Monteverdi zich kort voor het ongeval bevond,
grief IIricht zich tegen de wijze van taxeren en de daarbij gebruikte bronnen, terwijl
grief IIIde vaststelling van de dagwaarde van de auto door de rechtbank betreft. In zijn toelichting op deze derde grief beroept [appellant] zich bovendien op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] en verzoekt hij subsidiair matiging en toerekening naar redelijkheid. Deze drie grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2
Uit de toelichting op deze grieven blijkt dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat [F] geen werkelijke taxatie heeft uitgevoerd, omdat het onderzoek niet is gebaseerd op een schouw van het voertuig, maar uitsluitend op basis van foto’s. Indien moet worden uitgegaan van een onderzoeksrapport (en geen taxatierapport), is [appellant] van mening dat de deskundige geen uitgebreid onderzoek heeft ingesteld naar de dagwaarde van de Monteverdi. Het rapport is uiterst summier en het is niet duidelijk op welke foto’s de deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd. De deskundige heeft zich wel gebaseerd op het Dekra-rapport, maar dat is volgens [appellant] aantoonbaar onjuist. Dit rapport borduurt voort op de onjuiste en niet objectieve taxatie van de heer [G] , de voorzitter van de Monteverdi-club. De overige door de deskundige geraadpleegde bronnen zijn evenmin objectief verifieerbaar.
5.3
Gelet op de koopprijs die [geïntimeerde] twee jaren eerder voor de Monteverdi heeft betaald, € 25.500,-, is het volgens [appellant] niet waarschijnlijk dat de auto in zo korte tijd zo veel in waarde zou zijn gestegen, ook als deze in goede staat (C-staat) zou hebben verkeerd, hetgeen volgens [appellant] niet het geval is. Hij verwijst hiervoor naar de “Hagerty Valuation Tool” (prod. 4 bij MvG) van het verzekeringsbedrijf Hagerty, die voor een Monteverdi van dit type en deze uitvoering in C-staat als waarde in januari 2007 een bedrag van ongerekend
€ 27.188,20 aangeeft en nog steeds maar een waarde van € 59.638,70 in A-staat (concours). Verder verwijst [appellant] naar “De onschatbare klassieker”, uitgave 2008, waarin wordt vermeld dat voor de waarde van dit merk en type auto moet worden uitgegaan van € 20.000,-wanneer de auto in C-staat verkeert.
5.4
[appellant] doet, onder verwijzing naar artikel 6:109 BW, bovendien een beroep op matiging, omdat vanwege de aard van de aansprakelijkheid en de draagkracht van partijen in dit geval een volledige toerekening van de schade aan hem tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt. De Monteverdi verkeerde niet in goede staat, wat ook blijkt uit het feit dat het gaspedaal bleef hangen. Dat gebrek hoort tot de risicosfeer van [geïntimeerde] . Bovendien heeft [geïntimeerde] ervoor gekozen om de Monteverdi alleen WA te verzekeren, waarmee hij het risico liep dat hij zijn investering zou kwijt raken als de auto teniet zou gaan. Ook was het kenteken van de auto geschorst, omdat er recent geen APK had plaatsgevonden. Er is geen sprake van opzet of grove schuld aan de zijde van [appellant] ; hij was met de auto onderweg naar [H] voor een voorkeuring met het oog op een mogelijke inbouw van een LPG-installatie, toen de aanrijding plaatsvond. Doordat het gaspedaal bleef hangen, is hij in botsing met een andere auto gekomen. Ten slotte voert [appellant] aan dat toekenning van de volledige schade aan hem zijn draagkracht te boven gaat.
5.5
[geïntimeerde] betoogt dat de door de rechtbank aangestelde deskundige op juiste wijze de waarde van de Monteverdi heeft bepaald, daarbij rekening houdend met diverse bronnen. De deskundige kon bij zijn onderzoek ook gebruik maken van het Dekra-rapport. Een mogelijk onjuiste BTW-berekening in dat rapport leidt nog niet tot de conclusie dat aan het Dekra-rapport geen enkele waarde meer zou kunnen worden toegekend. Het is juist dat de deskundige de Monteverdi niet zelf heeft gezien, maar dat was in dit geval ook onmogelijk, aangezien de auto ten tijde van het onderzoek door de deskundige zich niet meer in dezelfde staat bevond als direct na het ongeluk. [geïntimeerde] heeft [appellant] tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld om de Monteverdi na het ongeluk te (doen) bezichtigen, maar [appellant] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, hetgeen voor zijn risico komt.
5.6
[geïntimeerde] verwijst naar de in eerste aanleg door hem overgelegde verklaringen van deskundigen en de vorige eigenaar, waaruit blijkt dat de auto in goede tot zeer goede staat verkeerde. Het beroep van [appellant] op Hagerty en het jaarboek “De onschatbare klassieker” is in eerste aanleg uitvoerig aan de orde geweest. [geïntimeerde] heeft daarbij aangetoond dat genoemd jaarboek duidelijk tekortschiet ten aanzien van het merk Monteverdi. Het beroep op een vastzittend gaspedaal kan [appellant] volgens [geïntimeerde] niet baten, gelet op het arrest van het hof Arnhem van 14 augustus 2012, waarbij [appellant] , onder verwerping van diens beroep op overmacht, aansprakelijk is gesteld voor de schade van het ongeval met de Monteverdi. [appellant] heeft, zoals het hof in voornoemd arrest ook heeft vastgesteld, zonder toestemming van [geïntimeerde] een privérit gemaakt in de Monteverdi, zonder dat de auto op kenteken stond en zonder verzekeringspapieren. [geïntimeerde] meent dat het ongeval, mede gelet ook op de toedracht daarvan, is te wijten aan grove schuld van [appellant] . Ten slotte betwist [geïntimeerde] dat [appellant] onvermogend is, zodat een beroep op matiging ook op die grond moet worden afgewezen.
5.7
Het hof oordeelt met betrekking tot de grieven
I – IIIals volgt.
5.8
Vooropgesteld moet worden dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. De rechter zal moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Ook in een geval waarin het standpunt van een door een partij geraadpleegde deskundige afwijkt van dat van de door de rechter benoemde deskundige, behoeft de rechter zijn beslissing om de zienswijze van de laatstgenoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2013:BZ1468; HR 3 mei 2013).
5.9
De door de rechtbank benoemde deskundige [F] , registertaxateur van personenauto’s, heeft in zijn rapport van 5 maart 2015 de dagwaarde van de Monteverdi vlak voor het ongeval getaxeerd op € 80.000,- en daarbij aangegeven dat de auto zo zeldzaam is dat de recessie hier weinig invloed op heeft gehad c.q. heeft. Voorts schrijft [F] dat hij deze waardebepaling heeft gebaseerd op hem door Blankestijn Advocaten ter beschikking gestelde informatie, waaronder het Dekra-rapport (met dossiernummer 12190322) en dat hij zijn oordeel en overwegingen heeft getoetst bij gerenommeerde collega’s, gespecialiseerde automobielhandelaren, het internet en gespecialiseerde vakbladen, zoals de Interclassic uit Zwitserland en de Classic Data uit Duitsland. Ook heeft [F] aangegeven dat hij rekening heeft gehouden met eventueel achterstallig onderhoud en/of een niet helemaal goed uitgevoerde framereparatie en eventuele kosten die voortvloeien uit een APK. Hij vermeldt ten slotte dat hij bij zijn omschrijving van de auto is uitgegaan van minstens een C-staat. Dat wil zeggen dat de auto in goede staat verkeerde.
5.1
Het is juist dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, de deskundige de auto na het ongeval niet zelf heeft bezichtigd en onderzocht, maar dat was ook onmogelijk, aangezien de auto in het kader van de al aangevangen reparatie niet meer in de staat verkeerde van direct na het ongeval op 23 februari 2007. In het procesdossier bevindt zich echter een groot aantal foto’s van de Monteverdi. In haar tussenvonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank aan [appellant] opgedragen zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige te doen toekomen en blijkens zijn rapport heeft [F] dit dossier ook ontvangen, zodat hij kon beschikken over bedoelde foto’s.
5.11
Het hof zal hierna nader ingaan op de gemotiveerde bezwaren van [appellant] tegen het rapport.
5.12
Met betrekking tot het oordeel van de deskundige over de staat waarin de Monteverdi kort voor het ongeval verkeerde, overweegt het hof als volgt. Niet is gesteld of gebleken dat de foto’s, die zich in het dossier bevinden, de deskundige onvoldoende houvast konden bieden voor zijn oordeel over de staat van de auto kort voor het ongeval. De deskundige had daarnaast ook andere informatie uit het dossier tot zijn beschikking. Het hof wijst in dit verband op het Dekra-rapport (prod. 2 bij dagvaarding in eerste aanleg), de schouw van de heer [G] (prod. 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) en de verklaring van de heer [I] die als productie 8 bij conclusie van repliek is gevoegd. Het hof deelt niet het standpunt van [appellant] dat het Dekra-rapport niet geschikt is voor gebruik, omdat daarin een onjuiste berekening is gemaakt van de BTW. Voor het overige heeft [appellant] immers geen steekhoudende bezwaren tegen de inhoud van het rapport aangevoerd. Blijkens dat rapport heeft Dekra de auto op 17 april 2009 geschouwd waarbij 17 foto’s zijn gemaakt die bij het rapport zijn gevoegd. [G] , die als expert kan worden aangemerkt van Monteverdi’s, stelde in het najaar van 2007 vast dat het om een mooie, goede en vooral origineel gebleven auto gaat. [appellant] heeft de waarde van deze expertise in twijfel getrokken, omdat [G] aanvankelijk aangaf zich niet meer te kunnen herinneren of hij de auto zelf had onderzocht (prod. 1 bij conclusie van antwoord), maar het hof gaat daaraan voorbij, gelet op de door [geïntimeerde] overgelegde (prod. 19 bij akte producties in eerste aanleg) verklaring van de heer [J] van 13 januari 2014. Deze verklaart stellig en zonder voorbehoud dat [G] de Monteverdi, die in 2007 bij [J] was gestald, grondig heeft onderzocht en daarvan aantekeningen heeft gemaakt. [appellant] heeft dit niet weersproken. Hij heeft in hoger beroep slechts bij herhaling gesteld dat de Monteverdi volgens hem niet in goede staat verkeerde. [appellant] heeft overigens in april 2009 tot tweemaal toe (bij brieven van 12 maart 2009, respectievelijk 2 april 2009 van [geïntimeerde] het aanbod gehad om de Monteverdi zelf te laten schouwen, maar daarop is hij niet ingegaan. De deskundige kon aan deze stelling van [appellant] dan ook voorbij gaan en het hof ziet ook geen aanleiding daar anders over te oordelen. Voorts heeft de deskundige rekening gehouden met achterstallig onderhoud, mogelijke kosten in verband met een APK en een niet helemaal goed uitgevoerde framereparatie, waaruit blijkt dat hij oog heeft gehad voor deze door [appellant] ook naar voren gebrachte aandachtspunten. Dit alles betekent dat de deskundige op juiste gronden is uitgegaan van een goede staat (C-staat) van de Monteverdi kort voor het ongeval.
5.13
Het hof ziet, mede gelet op de goede staat van de auto, in de kritiek van [appellant] geen aanleiding om af te wijken van de waardebepaling door de deskundige. Het hof acht die waardebepaling geloofwaardig en voldoende onderbouwd, gelet ook op de door Dekra en [G] geschatte waarde van € 75.000,- respectievelijk € 85.000,-. Dat [G] er een eigen belang bij zou hebben om de Monteverdi te hoog te waarderen, zoals [appellant] heeft betoogd, berust op door hem niet nader onderbouwde aannames, die overigens ook zijn betwist door [geïntimeerde] . Het hof gaat daaraan dan ook voorbij. De door [appellant] genoemde prijzen van Monteverdi’s van het jaarboek “De onschatbare klassieker” (2007) leggen tegenover de aldus onderbouwde waardebepaling door de deskundige te weinig gewicht in de schaal, waarbij nog komt dat [appellant] de door [geïntimeerde] geuite kritiek op dit jaarboek niet voldoende heeft weersproken. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] de auto twee jaar eerder voor een bedrag van € 25.500,- had gekocht kan evenmin afdoen aan de juistheid van de waardebepaling door de deskundige, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat Monteverdi’s in die jaren vanwege hun – niet door [appellant] betwiste - zeldzaamheid snel in waarde zijn gestegen.
5.14
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het deskundigenbericht van [F] overtuigend en geloofwaardig is en dat diens bepaling van de dagwaarde van de Monteverdi daarom moet worden overgenomen, zoals ook de rechtbank heeft gedaan.
5.15
[appellant] verzoekt het hof in zijn toelichting op de derde grief om matiging als bedoeld in artikel 6:109 BW, voor het geval het hof het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de waardebepaling van de Monteverdi zou willen overnemen. [appellant] meent dat het ongeval grotendeels te wijten is aan eigen schuld van [geïntimeerde] op grond van de hiervoor in overweging 5.4 vermelde argumenten. Het hof wijst erop dat het hof Arnhem in zijn onherroepelijke uitspraak van 14 augustus 2012 heeft geconcludeerd dat [appellant] op 23 februari 2007 zonder toestemming van [geïntimeerde] een privérit met de Monteverdi heeft gemaakt, terwijl hij niet beschikte over het kentekenbewijs van de auto. Daarvan dient ook in deze procedure te worden uitgegaan. Dat de auto slechts WA verzekerd was, kan onder die omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] . Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat het gaspedaal zou zijn blijven hangen, wat daarvan verder ook zij. Ook als dat zo zou zijn geweest, blijft gelden dat [appellant] niet zonder toestemming van [geïntimeerde] met de auto had mogen rijden. Hij heeft dit toch gedaan, terwijl hij ook nog eens te veel alcohol had gedronken, waarmee hij willens en wetens het risico heeft gelopen op ongelukken. De daaruit voortvloeiende schade is hem op grond daarvan dan ook geheel toe te rekenen.
5.16
Met betrekking tot de subsidiaire vordering van [appellant] tot matiging van het door hem te betalen schadebedrag vanwege zijn draagkracht overweegt het hof dat de rechter zijn matigingsbevoegdheid met terughoudendheid dient te gebruiken, nu daarvoor slechts ruimte is in een geval waarin een volledige toerekening van de schade tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [appellant] dient feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat daarvan in dit geval sprake is. Hij heeft echter volstaan met de enkele stelling dat dit het geval is en na betwisting daarvan door [geïntimeerde] volstaan met een herhaling van die stelling. Het hof verwerpt dit beroep op matiging dan ook als onvoldoende onderbouwd.
5.17
Het voorgaande betekent dat de
grieven I, II en IIIvergeefs zijn voorgedragen.
5.18
Grief IVkeert zich de toewijzing van de wettelijke rente door de rechtbank met ingang van 23 februari 2007. Hierover heeft het hof Arnhem in zijn arrest van 14 augustus 2012 reeds onherroepelijk beslist, zoals de rechtbank in haar bestreden vonnis terecht heeft overwogen. Daarmee faalt deze grief.
5.19
Grief Vis gericht tegen de veroordeling door de rechtbank van [appellant] in de proceskosten, alsmede de nakosten. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] nodeloos extra proceskosten heeft veroorzaakt door in deze zaak voor meerdere rechtsprocedures te kiezen, kan hem niet baten, nu [geïntimeerde] slechts gebruik heeft gemaakt van de bij wet voorziene procedurele mogelijkheden in geval van schadezaken. Een vordering tot betaling van eventuele nakosten is, behoudens bijzondere gevallen, die niet zijn gesteld of gebleken, volgens vaste rechtspraak voor toewijzing vatbaar. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] betaling van deze nakosten niet zou hebben gevorderd, berust op een onjuiste lezing van het petitum van de inleidende dagvaarding. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de andere grieven is overwogen, is deze grief daarom ook vergeefs voorgedragen.
5.2
In
grief VIten slotte voert [appellant] aan dat de rechtbank haar vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. [geïntimeerde] is direct na het vonnis overgegaan tot tenuitvoerlegging daarvan, hetgeen heeft geleid tot een betalingsregeling. Volgens [appellant] is dat nadelig voor zijn lichamelijke gesteldheid. [appellant] stelt daarmee een groter belang te hebben bij stopzetting van de tenuitvoerlegging dan [geïntimeerde] heeft bij het doorzetten daarvan. Ook deze grief is vergeefs voorgedragen, enerzijds in het licht van de beoordeling door het hof van de overige grieven en anderzijds, omdat de in deze grief genoemde argumenten tegen deze beslissing van de rechtbank op zichzelf bezien al onvoldoende zijn en overigens ook in het geheel niet onderbouwd.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,-
- salaris advocaat
€ 4.077,50(2,5 punt x tarief IV)
Totaal € 4.788,50

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 5 augustus 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 4.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J. Keur, mr. B.J.H. Hofstee en mr. A.G.J. van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.