Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. De zaak betreft een geschil tussen de ouders van twee minderjarigen, waarbij de moeder verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en om met het gezag over hen te worden belast. De vader is in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen, wat de moeder betwist. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking van de rechtbank, die op 2 december 2016 is uitgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2017 is de vader verschenen, terwijl de moeder niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een vertegenwoordiger gestuurd. Het hof overweegt dat de rechtbank in eerste aanleg niet op de juiste wijze heeft gehandeld door zonder het horen van partijen en zonder advies van de raad het gezag te wijzigen. Het hof concludeert dat de belangen van de kinderen in deze zaak voorop staan en dat het verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking moet worden toegewezen. Het hof schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zodat de situatie van de kinderen voorlopig niet verandert totdat de hoofdzaak is beoordeeld.