ECLI:NL:GHARL:2017:3594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.203.389
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [naam kind], en de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Gelderland. De vader, verzoeker in hoger beroep, is in beroep gegaan tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 10 augustus 2016 en 20 september 2016 zijn uitgesproken. De kinderrechter had de GI gemachtigd om [naam kind] uit huis te plaatsen en had de GI belast met het gezag over [naam kind] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling.

De vader heeft grieven ingediend tegen deze beschikkingen, waarbij hij stelt dat er geen juridische noodzaak was voor de uithuisplaatsing en dat hij in staat is om voor [naam kind] te zorgen. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben verweer gevoerd en de noodzaak van de uithuisplaatsing en de gezagsuitoefening door de GI onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2017 is de situatie van [naam kind] besproken, evenals de zorgen over de opvoedingssituatie bij de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat [naam kind] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en wisselingen in verblijfplaatsen. De ouders hebben beide hun eigen problematiek, en het hof is van oordeel dat de vader momenteel niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en de bestreden beschikkingen bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.203.387 en 200.203.389
(zaaknummers rechtbank 305933 en 307543)
beschikking van 25 april 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,regio Midden,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam moeder],
zonder bekende of vaste woon-of verblijfplaats,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 augustus 2016 en
20 september 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 november 2016;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift met producties van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2017 plaatsgevonden. Namens de vader is zijn advocaat verschenen. Namens de raad is [medewerker raad] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [medewerker GI 1] en [medewerker GI 2]. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] [naam kind] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [naam kind] .
3.2
Bij beschikking van 1 augustus 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, [naam kind] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 1 november 2016 en heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [naam kind] voor de duur van vier weken.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
10 augustus 2016 heeft de kinderrechter [naam kind] onder toezicht gesteld van de GI tot 10 augustus 2017 en heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [naam kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 10 augustus 2017.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
20 september 2016 heeft de kinderrechter de GI belast met het gezag over [naam kind] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling tot 10 augustus 2017.
3.5
[naam kind] heeft van december 2015 tot begin augustus 2016 bij zijn grootouders (van moederszijde) verbleven. Hij is begin augustus 2016 geplaatst in een (crisis)pleeggezin en verblijft sinds 25 februari 2017 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
10 augustus 2016 en 20 september 2016. De grieven zien op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] en op de belasting met een deel van het gezag van de GI. De vader verzoekt het hof primair de beschikkingen van 10 augustus 2016 en 20 september 2016 te vernietigen en de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen dan wel op te heffen dan wel toe te wijzen voor een kortere duur, en een terugkeertraject te gelasten van [naam kind] naar de vader. Subsidiair verzoekt de vader het hof het verzoek van de GI tot belasting van haar met een deel van het gezag alsnog af te wijzen dan wel dit op te heffen met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.2
De raad voert verweer. De raad verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep tegen de raad tegen de beschikking van 20 september 2016. Voorts verzoekt de raad het hof de beschikking van 10 augustus 2016 te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
Ook de GI voert verweer. De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking van
20 september 2016 te bekrachtigen, althans het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal om proces-technische redenen eerst het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van 10 augustus 2016 beoordelen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De vader kan zich met de uithuisplaatsing van [naam kind] niet verenigen. Hij voert aan dat er geen juridische noodzaak bestond [naam kind] uit huis te plaatsen. Er wordt aan voorbijgegaan dat hij sedert de eerste beschikking van de rechtbank enorm heeft geïnvesteerd in [naam kind] , in het verkrijgen van een vaste verblijfplaats voor hemzelf en in het hebben van onderling contact met de moeder. Alhoewel thans blijkt dat er al langer zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [naam kind] , en de moeder de afgelopen maanden op geen enkele wijze heeft laten blijken dat zij wil meewerken aan geboden hulpverlening en het vooropstellen van het belang van [naam kind] , wordt hij verantwoordelijk gehouden voor het eventuele zorgelijke gedrag van [naam kind] . Hij heeft open kaart gespeeld in de gesprekken met de raad en zich aan alle afspraken gehouden. Er had met een ondertoezichtstelling volstaan kunnen worden indien er van tevoren met hem gesprekken waren geweest over wat nu precies de zorgen zijn over [naam kind] en welke stappen en medewerking de GI noodzakelijk vindt om deze zorgen weg te nemen. Er is zonder aanleiding aangenomen dat [naam kind] op een geheime locatie zou moeten worden geplaatst omdat er vrees bestond voor ontvoering. Hij wist helemaal niet dat [naam kind] en de moeder in het weekend van 30 en 31 juli 2016 bij hem verbleven zonder toestemming van de GI. Ook wist hij niet dat deze toestemming noodzakelijk was. Ook nadat zulks kenbaar was gemaakt bleef de GI stellen dat de geheime plaatsing in stand moest blijven. Daarbij wordt steeds verwezen naar criminele activiteiten van hem in het verleden, maar waarom dat in het heden vrees voor ontvoering of geweld jegens hulpverleners met zich zou brengen is voor hem een raadsel. Hij is immers in het verleden niet voor soortgelijke delicten veroordeeld. Er heeft van augustus 2016 tot en met oktober 2016 in het geheel geen omgang plaatsgevonden hetgeen hij zeer kwalijk vindt. Het feit dat [naam kind] zorgelijk gedrag zou vertonen door criminaliteit te verheerlijken en zich (verbaal) agressief gedrag te tonen op school maakt niet dat er überhaupt geen contact meer met hem zou mogen zijn, nu dat op basis van de op dat moment bekende gegevens en informatie niet één op één op hem terug te voeren is. Er was al bekend dat [naam kind] computerspellen heeft gespeeld waarin veel geweld plaatsvond. Door de moeder wordt benadrukt dat [naam kind] erg graag naar hem gaat en plezier heeft in het contact met hem. Indien en voor zover er desalniettemin zorgen waren hadden deze weggenomen kunnen worden door de omgangsregeling in begeleide vorm vast te leggen, aldus nog steeds de vader.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de kinderrechter, de raad en de GI van oordeel dat de vader op dit moment niet in staat is [naam kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [naam kind] .
Daartoe overweegt het hof het volgende.
Gebleken is dat [naam kind] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Hij is op jonge leeftijd getuige geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders en hij heeft veel wisselingen gekend in zijn verblijfplaats en schoolgang. Beide ouders hebben hun eigen problematiek. De vader heeft een justitieel verleden (diefstal, inbraak, mishandeling, huiselijk geweld en verkeerswetovertredingen) en heeft lange tijd in detentie gezeten. In die periode is er weinig contact geweest tussen [naam kind] en de vader. Na zijn detentie had de vader geen vaste woon- of verblijfplaats en verbleef hij steeds op wisselende adressen. Daardoor was de vader niet altijd bereikbaar voor [naam kind] . Als [naam kind] bij de vader is laat de vader [naam kind] computerspelletjes spelen die voor achttien jaar en ouder zijn bestemd en die veel geweld, criminaliteit en seksualiteit bevatten.
De moeder heeft te maken gehad met een huisuitzetting vanwege schulden en zij heeft veel wisselende verblijfplaatsen gehad. Er zijn zorgen of zij haar alcoholgebruik onder controle heeft. Begin 2016 is bij haar de diagnose polyneuropathie (een aandoening waarbij de spieren en het gevoel niet meer functioneren zoals het hoort) gesteld. Zij verbleef van begin 2016 tot eind juni 2016 in een revalidatiecentrum. Gedurende die periode kon zij niet voor [naam kind] zorgen. [naam kind] verbleef in die periode bij zijn grootouders (moederszijde) en er gold een voorlopige omgangsregeling met de vader.
Voorts is gebleken dat [naam kind] zorgelijk gedrag laat zien. Hij is zelfbepalend, laat zich moeilijk begrenzen en sturen en vertoont acting-out gedrag. Hij maakt ruzie met kinderen op school en er zijn zorgen over zijn gewetensontwikkeling. Op school gaan zijn prestaties achteruit en er wordt gezien dat hij psychisch in de knel zit.
5.5
Het hof is met de raad van oordeel dat [naam kind] , gezien de vele wisselingen in zijn verblijfplaats, de wisselende aanwezigheid van zijn opvoeders en het zorgelijk gedrag dat hij vertoont, thans gebaat is bij een veilige en stabiele opvoedingsomgeving. De ouders zijn op dit moment niet in staat hem die te bieden. [naam kind] zit nu sinds 25 februari 2017 in een gezinshuis. Het is van belang dat [naam kind] daar eerst tot rust komt en dat zijn veiligheid gewaarborgd worden en dat van daaruit verder onderzocht wordt welke behandeling voor hem passend is. De jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat [naam kind] nog heel angstig is over dingen die hem zouden kunnen overkomen. Hij heeft angst voor bloed en voor auto’s die voor de deur stoppen. Voor [naam kind] is het van belang dat hij zich gaat richten op dingen die bij zijn leeftijd horen, dat hem nu rust, stabiliteit en veiligheid wordt geboden en dat vanuit die situatie weer kan worden toegewerkt naar contact met zijn ouders. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het gelet op de ernstige zorgen niet in het belang van [naam kind] is om de machtiging uithuisplaatsing in duur te beperken. De vader stelt dat het hem dwars zit dat er geen initiatief wordt genomen om te onderzoeken of [naam kind] bij hem kan worden geplaatst en dat niet wordt onderzocht wat het perspectief van [naam kind] is. Het hof is echter van oordeel dat het belang van [naam kind] thans voorop staat. De jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het geplande begeleide contact tussen de vader en [naam kind] op 21 december 2016 niet kon doorgaan omdat de vader was aangehouden en vervolgens een nacht gedetineerd heeft gezeten. Daaruit blijkt dat de veiligheid van [naam kind] nog niet kan worden gewaarborgd als [naam kind] bij de vader verblijft. [naam kind] heeft zoveel onveiligheid meegemaakt en is zo alert en angstig dat onveiligheid zo veel mogelijk vermeden moet worden. Voorts overweegt het hof dat niet is gebleken dat de vader thans een stabiele verblijfplaats heeft.
5.6
De advocaat van de vader heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de vader het prettig zou vinden als hij, in het geval de uithuisplaatsing gehandhaafd wordt, meer betrokken wordt bij het leven van [naam kind] en dat er naar wordt toegewerkt dat zijn opvoedingsvaardigheden vergroot worden. De jeugdzorgwerker heeft daarop verklaard dat de vader tot dusver zorgmijdend is als het gaat om contacten met hulpverleningsinstanties. Hij heeft geen vertrouwen in deze instanties. Zo is hij beide afspraken voor een intake bij [instelling] niet nagekomen. De jeugdzorgwerker is echter voornemens de bezoekregeling uit te breiden met beide ouders en de verblijfplaats van [naam kind] niet langer geheim te houden, als [naam kind] daar aan toe is.
5.7
Met de GI is het hof van oordeel dat, nu er nog geen zicht is op de opvoedingsvaardigheden van de vader, het de vraag is of de vader in staat is aan te sluiten bij de specifieke opvoedingsbehoeften die de kindeigen problematiek van [naam kind] op dit moment vraagt. Op deze aspecten zal gedurende de komende periode meer zicht moeten komen. Zolang niet duidelijk is dat de vader [naam kind] de veilige en stabiele opvoedomgeving kan bieden die hij nodig heeft en dat hij kan aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [naam kind] is een uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [naam kind] .
5.8
Met betrekking tot het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van
20 september 2016 overweegt het hof het volgende.
5.9
Ingevolge artikel 1:265e, eerste lid, BW kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit onder meer doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
5.1
De vader stelt dat er geen noodzaak is tot belasting van de GI met een deel van het gezag. Hij heeft ter zitting van 20 september 2016 herhaald dat geen sprake kan zijn van een reële vrees dat hij niet zou meewerken en dat hij bereid is om de vereiste formulieren voor de inschrijving op de school van [naam kind] te tekenen. Hij had ook al eerder toestemming gegeven voor eventuele gedragsonderzoeken die [naam kind] zou moeten ondergaan en hij heeft pasfoto’s en aanvraagformulieren voor afgifte van een legitimatiebewijs aan de GI overgelegd. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank de GI met een deel van het gezag heeft belast voor de gehele duur van de ondertoezichtstelling. Er had immers met een minder verstrekkende maatregel kunnen worden volstaan die alleen zag op de vervangende toestemming voor de inschrijving van de school of op de belasting met een deel van het gezag voor een kortere duur, aldus de vader.
5.11
De GI stelt dat de reden voor indiening van het verzoek tot gezagsoverdracht is gelegen in het gegeven dat de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is voor inschrijving van [naam kind] op de school en de moeder niet bereikbaar was voor het verlenen van toestemming. Het is pas op 12 oktober 2016 gelukt de moeder voor het eerst telefonisch te spreken. De moeder wil haar adres voor de vader geheim houden uit angst voor mogelijke intimidatie van de vader. Opvallend is ook het gedrag van [naam kind] zelf met betrekking tot zijn verblijfplaats. Hij lijkt zich veilig te voelen bij de situatie dat zijn ouders zijn verblijfplaats niet weten en hem niet onverwacht kunnen bezoeken. [naam kind] heeft naar de jeugdzorgwerker toe verklaard dat hij niet wil dat zij hem alleen laat met de vader of de moeder. Wat de GI betreft bevestigt dit het belang, juist ook voor [naam kind] zelf, om de verblijfplaats en daarmee ook de plaats waar hij naar school gaat, geheim te houden voor de ouders. De vader heeft de afgelopen periode laten zien dat hij weinig verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen [naam kind] aan onveiligheid heeft ervaren in de thuissituatie. De vader legt de verantwoordelijkheid eenzijdig bij de moeder. Beperking van de duur van de gezagsoverdracht is wat de GI betreft derhalve onwenselijk. Een minder ingrijpend middel acht de GI niet aanwezig. De wet biedt de GI niet de mogelijkheid een verzoek vervangende toestemming voor inschrijving bij een onderwijsinstelling in te dienen. Het is juist vanwege het gebrek aan dergelijke bevoegdheden dat in het kader van de herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen de mogelijkheid van artikel 1:265e BW is geïntroduceerd. Een geheim adres en vervangende toestemming voor aanmelding van [naam kind] bij een onderwijsinstelling zijn derhalve nog steeds noodzakelijk, vooral om de veiligheid van [naam kind] te kunnen blijven waarborgen, aldus nog steeds de GI.
5.12
Het hof is met de kinderrechter en de GI van oordeel dat het in het kader van de educatieve ontwikkeling van [naam kind] noodzakelijk is dat het gezag over [naam kind] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt uitgeoefend door de GI.
De toestemming van beide gezaghebbende ouders is noodzakelijk voor inschrijving van [naam kind] op de school en gebleken is dat de moeder niet bereikbaar was voor de GI voor het verlenen van toestemming. De ervaring van de GI is dat het voor de moeder lastig is om contact te leggen en dat zij doorgaans niet reageert. De moeder wil haar adres voor de vader geheim houden uit angst voor mogelijke intimidaties van de vader. Voorts is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat het - om de geheimhouding en de veiligheid van [naam kind] en het pleeggezin te kunnen waarborgen - noodzakelijk was (en is) dat ook de onderwijsinstelling in de directe omgeving van het pleeggezin geheim blijft.
Gebleken is dat [naam kind] een leerachterstand heeft. Het is dan ook van belang dat [naam kind] bij wijzigingen in zijn verblijfplaats zo spoedig mogelijk een passend onderwijsaanbod krijgt om verdere leerachterstand te voorkomen. Gebleken is dat [naam kind] op 25 februari 2017 is geplaatst in een gezinshuis en daardoor ook moest worden aangemeld op een nieuwe school in de omgeving van het gezinshuis. Daarvoor was het noodzakelijk dat er op korte termijn toestemming werd verleend, hetgeen nu met de overdracht van het gezag aan de GI kon worden gedaan. Gelet op het vorenstaande is het noodzakelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI was en is belast met het gezag over [naam kind] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling, zulks voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing.
Niet is gebleken of aannemelijk geworden is dat een minder ingrijpend middel volstaat of dat de gezagsoverdracht in duur zou moeten worden beperkt, zoals de vader stelt en de GI gemotiveerd heeft bestreden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de vader en zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 augustus 2016 en van 20 september 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, A. Smeeïng-van Hees en K.J. Haarhuis, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Smeeïng-van Hees, en is op 25 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.