Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling van de grieven en de vordering
“mogelijke slang [de verwarmingsleidingen; toev. hof] in omloop is waar een productiefout in kan zitten”en verzocht om de slang met productiedatum vanaf 02-10-2011 retour te zenden, (verder ook te noemen de “product-recall”). Voorts staat in de brief vermeld:
“Hoewel wij op dit moment nog geen exacte oorzaak kennen willen wij voor de zekerheid alle slang zoals hierboven vermeld weer innemen zodat wij kunnen voorkomen dat er eventuele problemen zouden kunnen ontstaan”. Later is gebleken dat er alleen een productiefout zat in de verwarmingsleiding die geproduceerd was op 11 november 2011. De onderaannemer heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de producent, waarbij hem is medegedeeld dat de verwarmingsleidingen uit de betreffende serie (waarschijnlijk) harder uitdrogen, waardoor de leidingen (zeker in de bochten) poreus worden en (sneller) scheuren, voornamelijk bij warmtewisselingen waardoor de leidingen uitzetten en krimpen. Daarna heeft de onderaannemer per e-mailbericht van 1 februari 2012 (naar aanleiding van dat telefoongesprek) nog gevraagd aan de producent wat verstandig is om te doen met de verwarmingsleiding (de cv buis (18 × 2)) welke “van de datum 11-11-11” is, omdat deze verwarmingsleiding reeds in drie nieuwbouwwoningen is aangebracht. Hierop heeft de producent per e-mail van 2 februari 2012 als volgt bericht:
“Wij hebben u telefonisch al meegedeeld dat wanneer er geen schade is aan de vloeren er geen reden is voor ons om stappen te ondernemen”. De onderaannemer had de door hem aangebrachte leidingen al met lucht afgeperst, waarbij er geen drukverschil werd geconstateerd. Na het afstorten met een cementdekvloer zijn de leidingen nogmaals afgeperst, eerst met lucht en daarna met koud water, waarna er geen drukverschil of andere onvolkomenheden werden geconstateerd (memorie van antwoord sub 12). Niet gesteld of gebleken is dat de onderaannemer toen de hoofdaannemer in kennis had gesteld van de product-recall en het overleg hierover met de producent. Op 23 maart 2012 is de cv-installatie in de woning (nr. 69) in bedrijf gesteld. Er trad toen drukverlies op, waarna het systeem weer bijgevuld werd met water; er ontstonden toen vochtplekken op de vloer/de muur, naar later werd vastgesteld als gevolg van poreuze verwarmingsleidingen. De hoofdaannemer heeft toen deze schade direct gemeld bij ASR. Daarna heeft ASR een eigen deskundige ingeschakeld om de schade te onderzoeken (ing. C.M. Akse van Cunningham Lindsey) en deze deskundige heeft een eerste rapport opgesteld van 4 april 2012. Bij brief van 5 april 2012 heeft deze deskundige namens ASR en de onder de polis verzekerde hoofdaannemer de onderaannemer aansprakelijk gesteld voor de schade. In deze brief wordt onder meer vermeld dat de betrokkenheid van Cunningham Lindsey geen erkenning van polisdekking inhoudt. Tevens wordt de onderaannemer geadviseerd deze kwestie te melden bij zijn eigen aansprakelijkheidsverzekeraar alsmede bij de leverancier (producent) van de verwarmingsleidingen.
“Het is het meest praktisch dat zowel uw verzekeraar als eventueel de verzekeraar [van de producent] experts inschakelen die gelijk kunnen optrekken met ons bij het vaststellen van de schade.”, zo besluit de brief van 5 april 2012. Op verzoek van de (AVB)verzekeraar van de onderaannemer heeft op 20 april 2012 een inspectie ter plaatse plaatsgevonden in aanwezigheid van de hoofdaannemer, de onderaannemer, ing. Akse en ing. C. de Baat (verbonden aan Lengkeek Expertises); de producent was niet aanwezig ondanks een uitnodiging daarvoor. Ing. De Baat heeft een voorlopig expertiserapport opgesteld van 27 april 2012, waarin onder meer is opgenomen dat partijen het erover eens waren dat de verwarmingsbuizen integraal vervangen moesten worden. Het eindrapport van 10 mei 2012 van Cunningham Lindsey bevat de geraamde herstelkosten van € 30.995,62 (waarop nog in mindering dient te worden gebracht een bedrag van € 1.493,38 i.v.m. herstelde vloeroppervlakte). Deze herstelwerkzaamheden zijn ook uitgevoerd in de getroffen woning.
“omdat er niet gesproken kan worden van zaakschade in de zin van de polis”.De (onderneming van de) producent is kort daarna, op 14 augustus 2012, in staat van faillissement verklaard; op de producent is derhalve geen verhaal van de schade mogelijk geweest. Bij e-mail van 24 oktober 2012 heeft (de tussenpersoon van) de onderaannemer op de brief van 12 mei 2012 nog gereageerd en gemeld het niet eens te zijn met de afwijzing van de dekking. Daarna heeft nog enige e-mailwisseling hierover plaatsgevonden: zie vonnis 28 mei 2014 rechtsoverwegingen 2.29 - 2.31.
“Hooguit voor een gering deel zou sprake geweest zijn van een zaakschade”) kan niet los gezien worden van de context van het debat, namelijk dat geen sprake was van dekking volgens ASR.
6.De slotsom
€ 1.937,-