3.5uur in de nacht van maandag op dinsdag, altijd naar zijn werk ging met de geldelijke opbrengst van de verkoop van tabak in het weekend.
Een van de verdachten heeft geprobeerd een vloeistof in het gezicht van het slachtoffer te spuiten. Doordat het slachtoffer werd belaagd is hij in de struiken gevallen.
(...) De rechtbank zoekt voor de strafoplegging aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht) voor een overval in een woning, omdat de overval op het erf voor de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt voor een overval in een woning met licht geweld en/of bedreiging is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Van licht geweld is sprake bij een enkele ruk of duw, zonder noemenswaardig letsel.
De rechtbank acht het enigszins strafverminderend dat de overval niet in maar voor de woning heeft plaatsgevonden. Strafvermeerderend acht zij de professionele voorbereiding van het feit en het samenwerkingsverband tussen de vier verdachten. Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte recente en relevante documentatie heeft.
De rechtbank komt aldus tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Het hof verenigt zich met de inhoud van vorenstaande strafmotivering alsmede met de hoogte van de opgelegde straf.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 6 april 2017 betoogd dat de in eerste aanleg opgelegde straf te hoog is voor het bewezen verklaarde feit, mede in vergelijking met hetgeen doorgaans wordt opgelegd in soortgelijke zaken.
Het hof begrijpt het gevoerde verweer aldus dat de rechtbank ten onrechte aansluiting zou hebben gezocht bij de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor een woningoverval.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting niet méér zijn dan één van de aspecten in het denken over de hoogte van een straf. Zij bieden de rechter een handvat en de mogelijkheid bij de straftoemeting ook te letten op de landelijke praktijk en de daarmee samenhangende rechtseenheid. Doorslaggevend en bindend zijn zij niet.
Dat het betreffende oriëntatiepunt voor een woningoverval in eerste aanleg als basis heeft gediend voor de strafoplegging is niet onbegrijpelijk, nu de overval plaatsvond op het besloten erf van aangever en derhalve binnen zijn privédomein. Zoals de rechtbank reeds overwoog, heeft het er alle schijn van dat aangever in de directe omgeving van zijn woning in de nacht werd opgewacht. De schending van de privacy en de voor langere tijd aangetaste gevoelens van veiligheid in de eigen woonomgeving - essentiële factoren bij strafoplegging ter zake van een woningoverval - zijn ook in deze zaak evident aanwezig, ook voor de gezinsleden van aangever. Met het gering te achten verschil tussen een overval
inde eigen woning en een overval op het erf van de eigen woning is door de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden. Begrijpelijkerwijs is ook rekening gehouden met het gegeven dat verdachte aangever heeft opgewacht, hetgeen evenzeer een schending van de privacy inhoudt.
Hoe ingrijpend de gevolgen voor aangever en zijn gezin zijn geweest blijkt uit de namens hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de daarbij zichtbaar bij aangever aanwezige emoties. Aangever heeft onder meer naar voren doen brengen dat er sinds 2 februari 2016, de datum waarop het feit werd gepleegd, nog geen ochtend is geweest waarop hij normaal, zonder spanning, de deur is uitgestapt om naar zijn werk te gaan. Zijn echtgenote staat sedertdien, ondanks het zeer vroeg uur, gelijktijdig met hem op. Bij het hervatten van zijn werkzaamheden was begeleiding van werkgeverszijde gedurende enige weken noodzakelijk. Alle struiken rondom zijn woning heeft aangever ten behoeve van de overzichtelijkheid van zijn directe woonomgeving laten verwijderen. Hij heeft camera's rond zijn woning laten plaatsen. Aangever is schrikachtig geworden en voortdurend op zijn hoede. Ook de (jonge) zonen van aangever verlaten hun ouderlijk huis nog steeds niet zonder stress.
Voor zover aangevoerd is dat het toegepaste geweld beperkt is gebleven is het hof van oordeel dat dit niet enkel behoort te worden afgemeten aan het feit dat aangever slechts gering letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Het geweld is met name gelegen in de getalsmatige overmacht van de vier aanstormende verdachten, donker gekleed en met (bivak)mutsen op, en hun onverhoedse en uiterst intimiderende optreden op een nachtelijk uur. Een dergelijke vorm van geweld levert, zoals gebleken, evenzeer in aanmerking te nemen psychisch letsel op.
Het hof heeft voorts gelet op het feit verdachte en de zijnen kennelijk op enigerlei wijze kennis hebben verkregen van het door aangever gebezigde leefpatroon, inhoudende dat hij voor zijn werk dagelijks om 3.50 uur zijn woning in [plaats] verliet en met name dat hij op dinsdagochtend een wisselende doch veelal aanzienlijke hoeveelheid contant geld bij zich droeg, zijnde de opbrengst van de verkoop van tabaksproducten aan winkeliers in het daaraan voorafgaande weekend. De ernst van het bewezen verklaarde is dan ook mede gelegen in de professioneel te noemen wijze waarop de overval is voorbereid.
Evenals de rechtbank heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie. Uit het 9 pagina's tellende uittreksel van 10 maart 2017 blijkt dat de thans nog slechts 24-jarige verdachte sinds zijn 13e jaar politie- en justitiecontacten heeft en meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit met een geweldsaspect (in 2012) alsmede voor vermogensdelicten.
Het hof heeft kennisgenomen van de diverse over verdachte opgemaakte reclasserings-rapporten, waarvan het reclasseringsadvies van 10 februari 2017, opgemaakt ter zake van een tweetal nog openstaande bedrijfsinbraken, de meest recente is. Verdachte wilde, op advies van zijn advocaat, niet met de reclassering in gesprek. Op basis van eerdere gegevens is niettemin een beeld ontstaan van problematiek vanaf zijn vroege jeugd, moeilijk corrigeerbaar gedrag en, vanaf zekere leeftijd, delictpleging. Voor wat betreft het hier ter beoordeling staande delict is er een re-integratieplan van het Leger des Heils voorhanden van 20 oktober 2016, waarin geconcludeerd is dat verdachte gebaat kan zijn bij strikte regels, zoals elektronische controle. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, gelet op de relatie met zijn tweelingbroer, medeverdachte [medeverdachte] , de omgang met 'procriminele' vrienden en kennissen, zijn drugsgebruik en zijn denkpatronen.
Daargelaten het feit dat de raadsman van verdachte geen beroep heeft gedaan op de door de reclassering in kaart gebrachte mogelijkheid van elektronisch toezicht en verdachte - zij het om geheel buiten zijn invloedssfeer liggende redenen - niet ter terechtzitting is verschenen om een en ander handen en voeten te geven, acht het hof een dergelijke afdoening niet in overeenstemming met de ernst van het feit en de delictgeschiedenis van verdachte.
Het vorenstaande brengt mee dat het hof het door en namens verdachte gevoerde strafmaatverweer niet zal honoreren en dat het hof het vonnis van de rechtbank ook op dit punt zal bevestigen. Het hof ziet geen aanleiding om de advocaat-generaal te volgen in haar vordering om verdachte een hogere straf op te leggen.
BESLISSING
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 20 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.