ECLI:NL:GHARL:2017:3352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
21-004099-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gevangenisstraf en schadevergoeding na overval op erf van woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2016. De verdachte, geboren in 1992 en thans verblijvende in de PI Flevoland, was samen met drie medeverdachten betrokken bij een overval op een man die om 3.50 uur in de ochtend zijn woning verliet om naar zijn werk te gaan. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank had ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen van € 2.423,69, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof verwierp de verweren van de verdachte met betrekking tot de straftoemeting en oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist over de bewezenverklaring en de hoogte van de opgelegde straf. Het hof voegde een bewijsmiddel toe aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en vulde de gronden van de opgelegde straf aan. De verdachte had aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte aansluiting had gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor een woningoverval, maar het hof oordeelde dat de overval op het erf van de woning van de aangever een ernstige schending van de privacy en veiligheid met zich meebracht. Het hof bevestigde de straf en de vordering van de benadeelde partij, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004099-16
Uitspraak d.d.: 20 april 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2016 met parketnummer 18-730105-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in de PI Flevoland, Huis van Bewaring Lelystad, Larserdreef 300 te (8233 HB) Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.423,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, in hoofdelijkheid met zijn mededaders en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.J. Ausma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 7 juli 2016 vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie en voor de onder 1 ten laste gelegde, in meerdere opzichten gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 2.423,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, in hoofdelijkheid met zijn mededaders en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist, zowel ten aanzien van de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de kwalificatie als de hoogte van de in eerste aanleg opgelegde straf, de motivering daarvan alsmede de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij. Het vonnis zal dan ook integraal worden bevestigd.
Gelet op hetgeen door verdachte ter terechtzitting van 6 april 2017 naar voren is gebracht, zal het hof aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen een bewijsmiddel toevoegen. Voorts zullen naar aanleiding van de in hoger beroep gevoerde strafmaat-verweren de gronden van de opgelegde straf worden aangevuld.

Aanvulling met betrekking tot het bewijs voor het ten laste gelegde

Het hof stelt vast dat verdachte, gevraagd naar zijn reactie op de ter terechtzitting van
6 april 2017 voorgedragen slachtofferverklaring, heeft verklaard:
U vraagt mij of ik mij kan verplaatsen in de gevoelens van [slachtoffer] en zijn familie en over de impact die de overval op hen heeft gehad. Ik kan niet zeggen dat ik mij daarin volledig kan verplaatsen. Ik heb het immers gedaan. Ik heb het veroorzaakt. Ik ben niet het slachtoffer, dus ik kan mij er slechts enigszins in verplaatsen.
Deze uitlating van verdachte voegt het hof als ter terechtzitting afgelegde verklaring toe aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

Blijkens haar vonnis van 7 juli 2016 heeft de rechtbank bij de strafoplegging onder meer het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met drie andere personen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten een overval op een man op het erf van zijn eigen woning.
Verdachte is samen met de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer in [plaats] gegaan. Zij hebben met z'n vieren gewacht totdat het slachtoffer zijn woning uitkwam om vervolgens met z'n allen met (bivak)mutsen op, op hem af te rennen met het kennelijke doel de opbrengst van zijn werk weg te nemen. De verdachten moeten gelet op alle omstandigheden geweten hebben dat het slachtoffer op het bewust tijdstip, rond
3.5
uur in de nacht van maandag op dinsdag, altijd naar zijn werk ging met de geldelijke opbrengst van de verkoop van tabak in het weekend.
Een van de verdachten heeft geprobeerd een vloeistof in het gezicht van het slachtoffer te spuiten. Doordat het slachtoffer werd belaagd is hij in de struiken gevallen.
(...) De rechtbank zoekt voor de strafoplegging aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht) voor een overval in een woning, omdat de overval op het erf voor de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt voor een overval in een woning met licht geweld en/of bedreiging is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Van licht geweld is sprake bij een enkele ruk of duw, zonder noemenswaardig letsel.
De rechtbank acht het enigszins strafverminderend dat de overval niet in maar voor de woning heeft plaatsgevonden. Strafvermeerderend acht zij de professionele voorbereiding van het feit en het samenwerkingsverband tussen de vier verdachten. Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte recente en relevante documentatie heeft.
De rechtbank komt aldus tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Het hof verenigt zich met de inhoud van vorenstaande strafmotivering alsmede met de hoogte van de opgelegde straf.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij grote bezwaren heeft tegen de aansluiting die de rechtbank heeft gezocht bij de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor een woningoverval. Hij zegt dat het, in geval van een bewezen-verklaring, hoogstens om een straatroof gaat. Een daarbij passende straf zou hij accepteren, een straf die gebaseerd is op een woningoverval niet. De reden voor het namens hem ingestelde hoger beroep is daarin gelegen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting niet méér zijn dan één van de aspecten in het denken over de hoogte van een straf. Zij bieden de rechter een handvat en de mogelijkheid bij de straftoemeting ook te letten op de landelijke praktijk en de daarmee samenhangende rechtseenheid. Doorslaggevend en bindend zijn zij niet.
Voorts geldt dat de rechtbank verdachte niet heeft veroordeeld voor een straatroof, maar voor diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit gepleegd is gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf.
Dat de rechtbank bij de strafoplegging aansluiting heeft gezocht bij de oriëntatiepunten voor een woningoverval is niet onbegrijpelijk, nu de overval plaatsvond naast de woning op het besloten erf van aangever en derhalve binnen zijn privédomein. Zoals de rechtbank reeds overwoog heeft het er alle schijn van dat aangever in de directe omgeving van zijn woning in de nacht werd opgewacht. De schending van de privacy en de voor langere tijd aangetaste gevoelens van veiligheid in de eigen woonomgeving - essentiële factoren bij strafoplegging ter zake van een woningoverval - zijn ook in deze zaak evident aanwezig, ook voor de gezinsleden van aangever. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van een straatroof is er een ontegenzeggelijk verschil in impact tussen een dergelijk misdrijf, gepleegd in de anonieme openbare ruimte en een overval, die gepleegd is in de eigen woonomgeving. Met het gering te achten verschil tussen een overval
inde eigen woning en een overval op het erf van de eigen woning is door de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden. Begrijpelijkerwijs is ook rekening gehouden met het gegeven dat verdachte aangever heeft opgewacht, hetgeen evenzeer een schending van zijn privacy inhoudt.
Hoe ingrijpend de gevolgen voor aangever en zijn gezin zijn geweest blijkt uit de namens hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de daarbij zichtbaar bij aangever aanwezige emoties. Aangever heeft onder meer naar voren doen brengen dat er sinds 2 februari 2016, de datum waarop het feit werd gepleegd, nog geen ochtend is geweest waarop hij normaal, zonder spanning, de deur is uitgestapt om naar zijn werk te gaan. Zijn echtgenote staat sedertdien, ondanks het zeer vroeg uur, gelijktijdig met hem op. Bij het hervatten van zijn werkzaamheden was begeleiding gedurende enige weken noodzakelijk. Alle struiken rondom zijn woning heeft aangever ten behoeve van de overzichtelijkheid van zijn directe woonomgeving laten verwijderen. Hij heeft camera's rond zijn woning laten plaatsen. Aangever is schrikachtig geworden en is voortdurend op zijn hoede. Ook de jonge zonen van aangever verlaten hun ouderlijk huis nog steeds niet zonder stress.
Voor zover aangevoerd is dat het toegepaste geweld beperkt is gebleven is het hof van oordeel dat dit niet enkel behoort te worden afgemeten aan het feit dat aangever slechts gering letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Het geweld is met name gelegen in de getalsmatige overmacht van de vier aanstormende verdachten, donker gekleed en met (bivak)mutsen op, en hun onverhoedse en uiterst intimiderende optreden op een nachtelijk uur. Aangever is uiteindelijk ten val gekomen. Een dergelijke vorm van geweld levert, zoals gebleken, evenzeer in aanmerking te nemen psychisch letsel op.
Het hof heeft als overwogen voorts gelet op het feit dat verdachte en de zijnen kennelijk op enigerlei wijze kennis hebben verkregen van het door aangever gebezigde leefpatroon, inhoudende dat hij voor zijn werk dagelijks om 3.50 uur zijn woning in [plaats] verliet en met name dat hij op dinsdagochtend een wisselende doch veelal aanzienlijke hoeveelheid contant geld bij zich droeg, zijnde de opbrengst van de verkoop van tabaksproducten aan winkeliers in het daaraan voorafgaande weekend. De ernst van het bewezen verklaarde is dan ook mede gelegen in de professioneel te noemen wijze waarop de overval is voorbereid.
Evenals de rechtbank heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie. Uit het 14 pagina's tellende uittreksel van 10 maart 2017 blijkt dat de nog slechts 24-jarige verdachte sinds zijn 13e jaar meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten van diverse aard, waaronder vermogensdelicten.
Het hof heeft kennisgenomen van de diverse over verdachte opgemaakte reclasserings-rapporten, opgemaakt in de onderhavige zaak en in de zaken waarvoor verdachte - naast hetgeen hier ter beoordeling staat - op 6 april 2017 eveneens in hoger beroep terechtstond. Daaruit komt het beeld naar voren van een verdachte die opportunistisch is ingesteld, geen openheid van zaken geeft en weinig bereid is om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn (criminele) gedragingen. Het recidivegevaar wordt door de reclassering ingeschat als hoog.
Het vorenstaande brengt mee dat het hof het door en namens verdachte gevoerde strafmaatverweer niet honoreert en dat het hof het vonnis van de rechtbank ook op dit punt zal bevestigen. Anders dan de advocaat-generaal in haar vordering, ziet het hof geen aanleiding om verdachte een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 20 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.