ECLI:NL:GHARL:2017:3337

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
WAHV 200.171.797
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Beswerda
  • A. Sekeris
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake administratieve sanctie voor niet-conforme kentekenplaat op motorfiets

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 21 mei 2015 een administratieve sanctie van € 90,- had opgelegd aan de betrokkene wegens een niet-conforme kentekenplaat op zijn motorfiets. De kentekenplaat was niet in het midden achterop de motorfiets bevestigd, maar links daarvan, wat in strijd is met artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten. De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond en vernietigde de inleidende beschikking van de officier van justitie.

De advocaat-generaal stelde dat de kentekenplaat niet correct was bevestigd volgens de geldende regelgeving, en dat de sanctie terecht was opgelegd. De betrokkene voerde aan dat zijn kentekenplaat wel degelijk voldeed aan de eisen van de Regeling Voertuigen, en overhandigde bewijsstukken ter ondersteuning van zijn standpunt. Tijdens de zitting op 20 december 2016 was de betrokkene aanwezig en vroeg om vergoeding van proceskosten.

Het hof oordeelde dat de kentekenplaat niet in overeenstemming was met de eisen van de Regeling kentekens en kentekenplaten, maar dat de gedraging met feitcode N010c niet was verricht. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Tevens werd de proceskostenvergoeding van € 58,06 aan de betrokkene toegekend, aangezien de beslissing van de kantonrechter werd bevestigd en de officier van justitie hoger beroep had ingesteld.

Uitspraak

WAHV 200.171.797
19 april 2017
CJIB 175143975
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 21 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 20 oktober 2016 is nog een brief van de betrokkene ontvangen. In die brief wordt verzocht om een behandeling ter zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 20 december 2016. De betrokkene is verschenen. De betrokkene heeft verzocht om vergoeding van proceskosten. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.
Na de behandeling ter zitting is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van het hof.

Beoordeling

Inleidende beschikking

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “kentekenpla(a)t(en) voertuig geen goedkeuringsmerk of niet deugdelijk aan de voor- en /of achterzijde bevestigd” (feitcode N010c), welke gedraging zou zijn verricht op 9 augustus 2013 om 13.15 uur op de Viaductweg te Maastricht.
Beslissing kantonrechter en standpunt partijen
2. De kantonrechter heeft in zijn beslissing geoordeeld dat naar aanleiding van de inhoud van de beroepschriften en de behandeling ter zitting twijfel is gerezen over de juistheid van de opgelegde sanctie. Om die reden heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigd.
3. De advocaat-generaal stelt dat voor de beantwoording van de vraag of de kentekenplaat deugdelijk is bevestigd, artikel 7 van de Regeling kentekens en kentekenplaten van belang is. In laatstgenoemde bepaling is opgenomen dat de kentekenplaat zich loodrecht op het verticale mediaanvlak dient te bevinden. Daaraan was in dit geval niet voldaan, zodat de inleidende beschikking terecht is opgelegd. Dat de kentekenplaat voldoende zichtbaar zou zijn, maakt dit niet anders.
4. De betrokkene stelt dat artikel 5.4.1 van de Regeling Voertuigen vereist dat de kentekenplaat deugdelijk is bevestigd, goed leesbaar en niet afgeschermd is. Het is juist dat de kentekenplaat niet in het midden achterop het voertuig was bevestigd, maar de betrokkene is van mening dat het voertuig met de plaats en wijze van bevestiging van de kentekenplaat aan de permanente eisen in de Regeling Voertuigen voldoet. Ter onderbouwing van zijn standpunt zijn door de betrokkene foto's van zijn voertuig overgelegd, alsmede tijdschriftartikelen uit motorvakbladen, beroepschriften en beslissingen van kantonrechters in vergelijkbare zaken, waarin de inleidende beschikking is vernietigd.
Verklaring verbalisant en feitelijke situatie motorvoertuig
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, het volgende in, voor zover van belang:
"Ik, verbalisant, zag dat de kentekenplaat links van het achterwiel achter een daar gemonteerde tas was aangebracht, i.p.v. op de achterzijde van het motorvoertuig op de daartoe bestemde plaats. (…)
Merk van het voertuig: Harley Davidson
Type van het voertuig: Springer
Kleur van het voertuig: zwart (…)
Verklaring betrokkene: Wist niet dat kenteken in mediaanvlak moest zijn aangebracht. Op mijn verzoek heeft de dealer het links achter de tas geplaatst. Ik wens niet te schikken."
6. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 5 december 2013 verklaart de verbalisant - kort en zakelijk weergegeven - dat de kentekenplaat niet in het midden achterop de motor was aangebracht zoals artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten voorschrijft en dat de beschikking naar zijn mening terecht is opgelegd.
7. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen door de betrokkene naar voren is gebracht, stelt het hof vast dat de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet loodrecht op het verticale mediaanvlak was aangebracht, maar links daarvan. Vervolgens is de vraag aan de orde of daarmee de onderhavige gedraging is verricht en de inleidende beschikking terecht is opgelegd.
Wet- en regelgeving
8. De onderhavige gedraging met feitcode N010c ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde regelgeving "5.*.1 RV" op overtreding van het bepaalde in artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen. Voor zover hier van belang luidt die bepaling:
"1. (…)
2. (…)
3. De kentekenplaat (…) moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.
4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd."
9. Artikel 7, zesde lid, eerste volzin, van de Regeling kentekens en kentekenplaten luidde ten tijde in geding:
"De kentekenplaat moet loodrecht op het verticale mediaanvlak van het voertuig zijn aangebracht en zich in verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5%."
10. In de Regeling voertuigen is niet als permanente eis opgenomen dat de kentekenplaat loodrecht op het verticale mediaanvlak moet zijn aangebracht. Nu dat vereiste wel is opgenomen in de Regeling kentekens en kentekenplaten ligt de vraag voor of onder het vereiste in de Regeling voertuigen, dat de kentekenplaat deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig dient te worden bevestigd, ook moet worden begrepen dat de kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten moet zijn aangebracht.
11. Uit het opschrift van de Regeling kentekens en kentekenplaten blijkt dat deze ertoe strekt (onder meer) uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 40, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). Artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen is hierbij niet vermeld.
12. Artikel 40, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt onder meer dat het kenteken behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig aanwezig dient te zijn en dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld omtrent de uitvoering. Artikel 40 van de WVW 1994 maakt onderdeel uit van hoofdstuk IV (Kentekens en kentekenbewijzen) van deze wet.
13. Uit de aanhef en het opschrift van de Regeling voertuigen blijkt dat deze strekt tot uitvoering van de hoofdstukken III (Toelating en goedkeuring) en VI (Rijvaardigheid en rijbevoegdheid) van de WVW 1994.
Beoordeling
14. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat onder de permanente eisen in artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen niet wordt begrepen dat de kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten dient te zijn aangebracht.
15. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet was aangebracht overeenkomstig de eisen zoals gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten, maar daarmee heeft de betrokkene de gedraging met feitcode N010c niet verricht.
16. Bij het niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten kan een sanctiebeschikking worden opgelegd voor de gedraging met feitcode K030a met als omschrijving 'het kenteken niet behoorlijk zichtbaar aanwezig hebben op of aan een motorrijtuig'. De gedraging met feitcode K030a ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde regelgeving op overtreding van artikel 40, eerste lid, van de WVW 1994.
17. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding voor wijziging van de feitcode en de daaraan gekoppelde omschrijving van de gedraging, waarvoor aan de betrokkene een administratieve sanctie was opgelegd, in verband met het volgende. Het sanctiebedrag dat hoort bij feitcode K030a bedraagt € 130,- en is daarmee hoger dan het bij feitcode N010c behorende sanctiebedrag van € 90,- dat aan de betrokkene was opgelegd. Daarnaast is gebleken dat de jurisprudentie op dit punt niet eenduidig was, nu kantonrechters in soortgelijke gevallen in het verleden op uiteenlopende wijze hebben beslist.
18. Het hof komt tot de slotsom dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene terecht, zij het op onjuiste gronden, gegrond heeft verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking terecht heeft vernietigd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
Proceskosten
19. Nu door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld en de beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, acht het hof termen aanwezig om de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep te vergoeden. Het hof kent een vergoeding toe voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 58,06 (Eijsden - Leeuwarden v.v.).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 58,06.
Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda, Sekeris en De Witt, in tegenwoordigheid van
mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.