Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [de minderjarige1], die in een gesloten accommodatie verblijft. De moeder van [de minderjarige1] heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 28 november 2016 een machtiging tot gesloten jeugdhulp heeft verleend. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en de machtiging te beëindigen, omdat zij van mening is dat de noodzaak voor gesloten jeugdhulp ontbreekt. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en de redenen voor de gesloten plaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [de minderjarige1], die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De moeder heeft aangevoerd dat de problemen zijn toegenomen na de uithuisplaatsing, maar het hof oordeelt dat de zorgen over [de minderjarige1] al bestonden voordat hij werd geplaatst. De GI heeft aangegeven dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van [de minderjarige1], omdat er een gebrek aan medewerking is van zowel de moeder als [de minderjarige1] zelf.
Na het horen van de betrokken partijen en het afwegen van de argumenten, heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen. Het hof is van oordeel dat de gesloten jeugdhulp in het belang van [de minderjarige1] is en dat er geen reden is om de machtiging te beëindigen. De zorgen over de situatie van [de minderjarige1] blijven bestaan, en het hof benadrukt het belang van een goede behandeling en begeleiding voor zijn ontwikkeling.