ECLI:NL:GHARL:2017:324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
200.190.048/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven en gevolgen van nieuwe procesreglementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die in eerste aanleg eiseres in conventie en verweerster in reconventie was, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland. Na meerdere uitsteltermijnen voor het indienen van de memorie van grieven, heeft het hof op 15 november 2016 ambtshalve akte niet-dienen verleend, omdat de appellante niet tijdig van grieven had gediend. De advocaat van de appellante had in een faxbericht aangegeven in de veronderstelling te zijn dat de zaak ambtshalve zou worden doorgehaald, maar het hof oordeelde dat deze fax geen aanleiding gaf om de verleende akte niet-dienen terug te draaien. Het hof benadrukte dat de nieuwe procesreglementen, die op 1 september 2016 in werking zijn getreden, strikte termijnen en voorwaarden voor uitstel bevatten. De appellante had geen grieven ontwikkeld tegen de vonnissen waarvan beroep, en het hof oordeelde dat de beroepen vonnissen niet in strijd waren met rechtsregels van openbare orde. Het hoger beroep werd verworpen, en de appellante werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.048/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 326316 CV EXPL 14-8175)
arrest van 17 januari 2017 in de zaak van:
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J. Werle, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
Woudwood Holland B.V., tevens h.o.d.n. Van Vuuren Grou,
gevestigd te Grou,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Woudwood,
advocaat: mr. C. Geffroy, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 19 september 2014, 22 april 2015 en 15 december 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 januari 2016 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen van 22 april 2015 en 15 december 2015 met dagvaarding van Woudwood tegen de zitting van 26 april 2016. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog geheel toewijzen van de vorderingen in conventie van [appellante] en tot afwijzing van de reconventionele vordering van Woudwood, met veroordeling van Woudwood in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Aan [appellante] is op 12 juli 2016 en op 23 augustus 2016 uitstel verleend voor het indienen van de memorie van grieven, op laatstgenoemde datum tot 20 september 2016.
2.3
In het roljournaal - zoals weergegeven op de rolkaart - is met nadruk gewezen op de invoering met ingang van 1 september 2016 van belangrijke wijzigingen in het Lpr, met name waar het de termijnen betreft.
2.4
Ter rolle van 20 september 2016 hebben partijen eenstemmig om drie maanden uitstel verzocht in verband met schikkingsonderhandelingen. Aan [appellante] is een éénmalig uitstel van zes weken verleend tot 1 november 2016.
2.5
[appellante] heeft op laatstgenoemde datum niet van grieven gediend, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 15 november 2016 voor een laatste uitstel voor het nemen van de memorie van grieven, ambtshalve peremptoir.
2.6
Ter rolle van 15 november 2016 heeft [appellante] niet van grieven gediend en is ambtshalve akte niet-dienen verleend.
2.7
Woudwood heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex art. 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) om op de rol van 29 november 2016 te verzoeken een memorie van eis in incidenteel appel te mogen nemen, waarna arrest is bepaald, te wijzen op het griffiedossier.
2.8
De advocaat van [appellante] heeft op 13 december 2016 een faxbericht aan het hof gezonden.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.2
Met ingang van 1 september 2016 zijn diverse bepalingen van het Lpr ingrijpend gewijzigd. Op grond van art. 10.1 Lpr zijn de bepalingen van het Lpr zoals die luiden met ingang van 1 september 2016 zowel van toepassing op zaken die vóór als op zaken die ná laatstgenoemde datum voor het eerst zijn ingeschreven.
3.3
In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.4
In art. 2.13 Lpr is bepaald dat op verzoek van partijen slechts uitstel wordt verleend in de volgende gevallen: (a) op eenstemmig verzoek, en (b) op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen, met inachtneming van het bepaalde in art. 1.9 Lpr. Een eerste eenstemmig verzoek als bedoeld onder (a) wordt ingewilligd, tenzij uitstel zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. Een tweede en volgend eenstemmig verzoek wordt schriftelijk toegelicht, waarbij partijen tevens motiveren waarom doorhaling niet in aanmerking komt. Indien uitstel wordt verleend, is de termijn van uitstel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de desbetreffende proceshandeling.
3.5
Op 20 september 2016 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven opgesoupeerd. Conform art. 2.13 Lpr heeft het hof op de rol van 20 september 2016 een eenmalig uitstel van zes weken verleend. Na het verstrijken van die termijn hebben partijen niet nogmaals een eenstemmig (en gemotiveerd) verzoek om uitstel gedaan. Volgens de letter van het rolreglement zou op dat moment moeten zijn geconstateerd dat het recht op het nemen van een memorie van grieven was vervallen, zich vertalend in een ambtshalve verleend akte niet dienen (AND) aan de wederpartij. Teneinde recht te doen aan HR 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1064) is evenwel nog eenmaal een uitstel van twee weken verleend, ambtshalve peremptoir. Na het ongebruikt verstrijken van die termijn is vervolgens op de rol van 15 november 2016 AND verleend, conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. Daarmee is het recht voor [appellante] om een memorie van grieven te nemen, vervallen.
3.6
Eerst op 13 december 2016 is een faxbericht zijdens [appellante] ontvangen waarin om nader uitstel, dan wel om ambtshalve royement is verzocht, dan wel om een andere beslissing die het voor partijen mogelijk maakt om voort te kunnen procederen. In het faxbericht stelt mr. Werle onder meer dat hij door telefonische informatie die zijn secretaresse op enig moment van de griffiemedewerkers zou hebben gekregen, het spoor bijster is geraakt en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de procedure ambtshalve zou worden geroyeerd. Nadere gegevens omtrent op welk moment wie met wie heeft gesproken, staan niet vermeld.
3.7
Het hof heeft naar aanleiding van deze fax de griffiemedewerksters die rolvragen beantwoorden, om een reactie gevraagd. Behoudens het hier niet relevante gesprek van mr. Werle nadat de AND is verleend met een der griffiemedewerksters, heeft geen van hen een herinnering aan een telefoongesprek over deze zaak met mr. Werle of zijn secretaresse. Wel heeft een van de desbetreffende griffiemedewerksters erkend dat zij in sommige telefoongesprekken na de invoering van het nieuwe Lpr in algemene zin heeft aangegeven dat bij het niet nemen van grieven op het voorgeschreven moment en bij het ontbreken van uitstelmogelijkheden ambtshalve AND volgt, tenzij partijen op die rol om "ambtshalve doorhaling"hebben verzocht, waarmee zij met "ambtshalve doorhaling" doorhaling op verzoek van partijen bedoelde en het woord "ambtshalve" door haar verkeerd is gebezigd.
3.8
Alles afwegende is de inhoud van het faxbericht van mr. Werle voor het hof geen aanleiding om de verleende akte niet dienen terug te draaien. Naar het oordeel van het hof laten de hierboven aangehaalde bepalingen van het Lpr aan duidelijkheid niets te wensen over. Het hof heeft hierbij meegewogen dat op de rol van 20 september 2016 uitdrukkelijk is gewaarschuwd voor de gevolgen van de invoering met ingang van 1 september 2016 van belangrijke wijzigingen in het Lpr, met name waar het de termijnen betreft. Bij de verlening van het eenmalige uitstel van zes weken - waar om drie maanden uitstel was gevraagd - is bovendien verwezen naar het bepaalde in art. 2.13 Lpr. Indien mr. Werle op grond van mogelijke mededelingen van de griffie al mocht denken dat op 15 november 2016 ambtshalve doorhaling zou worden verleend, dan had hem moeten opvallen dat bij die rolzitting de volgende tekst in het roljournaal was geplaatst:
"Memorie van grieven/laatste aanhouding; hierna volgt ambtshalve akte niet dienen of zie art. 2.13 LPR"
en "ambtshalve peremptoir".
In plaats daarvan heeft mr. Werle tot 13 december 2016 gewacht om telefonisch te informeren en tot 14 december 2016 om de faxbrief te schrijven. Het hof acht derhalve, zelfs als aangenomen moet worden dat van griffiewege niet geheel juiste informatie is verstrekt in een eerder stadium over de mogelijkheid van doorhaling, de niet voor misverstanden vatbare vermelding in het roljournaal van 15 november 2016 prevaleert. Mr. Werle heeft ook niet aangegeven dat deze mededeling voor hem niet zichtbaar was of anderszins verschoonbaar deze mededeling over het hoofd heeft mogen zien.
3.9
Nu [appellante] geen grieven heeft ontwikkeld tegen de vonnissen waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat de beroepen vonnissen niet in strijd zijn met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellante] worden verworpen.
3.1
[appellante] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellante] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief V).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellante] ;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van Woudwood tot aan deze uitspraak op € 5.213,- aan verschotten en op € 1.316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 januari 2017.